200507820/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2781 van de
rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Bij besluit van 16 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (hierna: het college) appellant bouwvergunning geweigerd voor het aanbrengen van wijzigingen van onder meer enkele kozijnen aan de tuinbouwschuur op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2005, verzonden op 27 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2006, waar appellant en zijn [echtgenote] in persoon, bijgestaan door P. Verkaik, zijn verschenen. Het college is niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied, vijfde herziening" rust op het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemming agrarisch gebied met natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden met nadere aanwijzingen "staand glas" en "zonder dienstwoning".
Ingevolge artikel 6.1. van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming agrarisch gebied met natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarde, zomede de op deze gronden toelaatbare gebouwen bestemd en mogen voor geen ander doel worden gebruikt dan voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven, als omschreven in artikel 1, vijfde lid, mits zulks geschiedt met behoud van de aldaar voorkomende landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden.
2.2. Bij besluit van 24 september 1998 heeft het college aan appellant bouwvergunning verleend voor het realiseren van een tuinbouwschuur van 96 m2 op het perceel [locatie] te [plaats] ten dienste van de buxuskwekerij van de echtgenote van appellant.
Appellant heeft de tuinbouwschuur in afwijking van de aan hem verleende bouwvergunning gerealiseerd, waardoor van een recreatiewoning sprake zou zijn.
De onderhavige aanvraag ziet op het verkrijgen van bouwvergunning voor het gewijzigd uitvoeren van de buitengevel op de eerste etage, het aanbrengen van metselwerk in plaats van rabatdelen en de wijziging van de raamindeling van de dakkapel.
2.2.1. Bij de beoordeling van het oorspronkelijke bouwplan is het college ervan uitgegaan dat bestemmingsplantechnisch sprake is van een nieuw bedrijf van nevenberoepsmatige omvang op een bestaand bedrijfscentrum. Het bouwplan is voorgelegd aan de Agrarische Adviescommisie Bouw- en Aanlegvergunningen Zuid-Holland. In haar advies van 20 juli 1995 heeft deze commissie over het bouwplan opgemerkt dat: "gelet op de aard, inrichting en omvang van het bedrijf alsmede gelet op de overgelegde plannen wij van mening zijn dat een bedrijfsgebouw van circa 96 m2 afgestemd is te achten op de ter plaatse verder te ontwikkelen bedrijfsvoering. Van het bedrijfsgebouw is een blijvend en overwegend agrarisch gebruik te verwachten.".
2.3. Anders dan appellant heeft betoogd, is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in afwijking van de verleende bouwvergunning gerealiseerde tuinbouwschuur niet overwegend een agrarisch gebruik heeft en ook niet te verwachten is dat de tuinbouwschuur in de toekomst overwegend voor agrarische doeleinden zal worden gebruikt.
Het college heeft zich voor zijn standpunt gebaseerd op een advies van de Agrarische beoordelingscommissie (hierna: Abc), dat naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant is uitgebracht. Voor de beoordeling van de doelmatigheid van de tuinbouwschuur hebben leden van de Abc de schuur bezocht en gebruik gemaakt van de richtlijnen vermeld in de handleiding "Agrarische bouwaanvragen en aanlegvergunningen" van de provincie Zuid-Holland, de Gewestelijke Raad van het Landbouwschap voor Zuid-Holland en de Vereniging van Zuid-Hollandsche Gemeenten. De stekruimte (10 m2) tezamen met de keuken/kantine, het toilet en doucheruimte, in totaal 40 m2, is beoordeeld als doelmatig. De overige ruimte, 56 m2, is niet efficiënt toegankelijk bevonden voor een doelmatige bedrijfsvoering. De Abc concludeert dat de voor de activiteiten ten behoeve van de kwekerij gebouwde tuinbouwschuur in zijn geheel als niet doelmatig voor agrarisch gebruik wordt beoordeeld. Ook leveren de zonder bouwvergunning gerealiseerde wijzigingen aan de tuinbouwschuur geen enkele positieve bijdrage aan een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
Anders dan appellant heeft gesteld is niet alleen het feitelijk gebruik van de tuinbouwschuur van belang voor de beoordeling, maar dienen tevens de gebruiksmogelijkheden te worden beoordeeld.
Niet gebleken is dat de Abc de tuinbouwschuur aan de hand van onjuiste criteria voor gebruik als bedrijfsgebouw op doelmatigheid heeft beoordeeld. Het college heeft het advies van de Abc dan ook ten grondslag kunnen leggen aan de beslissing op bezwaar.
Appellant heeft eerst in hoger beroep, na afloop van het vooronderzoek, een tegenrapport van DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V., gedateerd 8 maart 2006, overgelegd. Niet gesteld noch gebleken is dat appellant niet in een eerder stadium van de procedure in staat was een tegenrapport uit te brengen. Nu de rechtbank zich daarover niet heeft kunnen uitlaten, dient dat rapport buiten beschouwing te blijven.
2.3.1. Mitsdien is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan, anders dan appellant heeft betoogd, in strijd is met het bestemmingsplan. Het bouwplan voorziet in een wijziging van de tuinbouwschuur die gelet op het advies van de Abc niet meer in overeenstemming met het bestemmingsplan kan worden geacht.
Eveneens juist is het oordeel van de rechtbank dat ondanks de overschrijding van de beslistermijn de bouwvergunning, gelet op artikel 46, derde lid, (eerste zin) van de Woningwet, niet van rechtswege is verleend.
2.4. Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat geen binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid bestaat. Verder heeft het college voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen aanleiding behoeven te vinden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het in mei 2004 vastgestelde voorontwerpbestemmingsplan en in het door de gemeenteraad in mei 2005 vastgestelde ontwerpbestemmingsplan, aan het perceel de bestemming "natuurgebied Nieuwkoopse plassen" is gegeven.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006