ECLI:NL:RVS:2006:AX2084

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508313/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor ombouw A2/A67 Randweg Eindhoven

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de Staat der Nederlanden voor de ombouw van de A2/A67 Randweg Eindhoven, zoals vastgelegd in het tracébesluit van 9 mei 2005. De vergunning werd verleend op 18 augustus 2005, maar appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de vergunning onterecht is verleend. Zij verwijzen naar hun eerdere bezwaren tegen het tracébesluit, dat zij als onzorgvuldig en niet deugdelijk gemotiveerd beschouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 februari 2006 behandeld, waarbij zowel appellanten als verweerder aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat de vergunning is verleend in overeenstemming met artikel 20 van de Tracéwet, wat vereist dat het een besluit ter uitvoering van een tracébesluit betreft. De Afdeling stelt vast dat het tracébesluit van 15 januari 2003 grotendeels in rechte onaantastbaar was ten tijde van de vergunningverlening, en dat het tracébesluit van 9 mei 2005 reeds in werking was getreden. De Afdeling concludeert dat de bezwaren van appellanten niet betrekking hebben op het toetsingskader van de Wbr, maar op het onderliggende tracébesluit, en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de vergunning.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 17 mei 2006.

Uitspraak

200508313/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
appellanten, beide te [plaats],
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2005, nummer RWSCD BJV 2005/4722, heeft verweerder aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Noord-Brabant vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (hierna: Wbr) voor het realiseren van de ombouw van de A2/A67 Randweg Eindhoven, zoals omschreven in het tracébesluit "A2/A67 Randweg Eindhoven", een en ander met bijkomende werken.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en H.T. Thijssen, en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld, ir. C.A.J. Naus, mr. F.J.L. Geboers en F.C.M. Burgers, ambtenaren van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in  artikel 20 van de Tracéwet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.
Ingevolge artikel 1, onder 1, van de Wbr worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder waterstaatswerken verstaan: bij het Rijk in beheer zijnde wateren, waterkeringen en wegen alsmede, voor zover in beheer bij het Rijk, de daarin gelegen kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbr is het verboden zonder vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wbr kan weigering, wijziging of intrekking van een vergunning, alsmede toepassing van de artikelen 2, tweede lid, en 6 slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wbr kunnen de in het eerste lid bedoelde besluiten mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
Standpunt appellanten
2.2.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder de vergunning ten onrechte heeft verleend. Ter motivering van hun beroep verwijzen zij naar hun beroep tegen het tracébesluit "A2/A67 Randweg Eindhoven 2005" van 9 mei 2005, dat zij onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd achten. Als gevolg hiervan achten zij de onderhavige vergunning eveneens onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Voorts zijn zij van mening dat de vergunning niet verleend had mogen worden voordat het bovenvermelde tracébesluit onherroepelijk is.
Standpunt verweerder
2.3.     Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunning op goede gronden is verleend. Hij stelt dat de vergunning betrekking heeft op de gehele ombouw van de bestaande randweg Eindhoven, de autosnelweg A2/A67, voor zover het onherroepelijk tracébesluit van 15 januari 2003 en het in werking getreden tracébesluit van 9 mei 2005 daarin voorziet. Voor zover het laatstgenoemde tracébesluit niet in stand zou blijven heeft de vergunning geen betrekking op dat deel van het tracé. De vergunning heeft volgens verweerder geen betrekking op het perceel van appellanten aangezien dit geen deel uitmaakt van het waterstaatswerk.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Bij uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2004 (
200300807/1) zijn de beroepen tegen het tracébesluit van 15 januari 2003 grotendeels ongegrond verklaard. In zoverre is dit besluit in rechte onaantastbaar. Ten aanzien van het trajectdeel km 10.417 tot km 10.609 van het tracébesluit, dat door de Afdeling is vernietigd, heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij besluit van 9 mei 2005 een nieuw tracébesluit genomen. Ten tijde van het verlenen van de vergunning was het tracébesluit van 15 januari 2003 derhalve grotendeels in rechte onaantastbaar terwijl het tracébesluit van 9 mei 2005 reeds in werking was getreden.
2.4.2.    Bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 7 september 2005 (
200505660/2) is het door appellanten ingediende verzoek om voorlopige voorziening inzake het tracébesluit van 9 mei 2005 teneinde te voorkomen dat vergunningen op basis van dit besluit worden verleend en met de aanleg van het tracé wordt aangevangen, afgewezen.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    Vast staat dat de vergunning met toepassing van artikel 20 van de Tracéwet is verleend. Daartoe is vereist dat het een besluit ter uitvoering van een tracébesluit betreft. Voor toepassing van artikel 20 van de Tracéwet is, anders dan appellanten betogen, niet vereist dat het onderliggende tracébesluit reeds in rechte onaantastbaar is. In de Tracéwet noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen waaruit zo'n  vereiste volgt.
Bij het bovenvermelde tracébesluit is het ruimtebeslag van de weg, zijnde het waterstaatswerk, bepaald. De gevolgen hiervan voor appellanten zijn in het kader van het tracébesluit bezien en afgewogen. Uit artikel 3, tweede lid, van de Wbr volgt dat bezwaren ten aanzien van de in het kader van het tracébesluit verrichte belangenafweging niet in onderhavige procedure, doch slechts in de procedure ten aanzien van het tracébesluit aan de orde kunnen komen.
Appellanten voeren geen bezwaren aan die betrekking hebben op het in artikel 3, eerste lid, van de Wbr neergelegde toetsingskader, doch slechts bezwaren die betrekking hebben op het onderliggende tracébesluit. Gesteld noch gebleken is dat er in het kader van het waterstaatkundig belang of een ander aan het waterstaatswerk verbonden belang bezwaren bestaan tegen verlening van de vergunning. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er uit hoofde van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wbr geen grond is de vergunning te weigeren.
2.6.    In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor vernietiging van de vergunning. Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. van Ettekoven    w.g. van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006
178-459.