ECLI:NL:RVS:2006:AX2063

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200602632/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen bestuurlijke boete opgelegd na arbeidsongeval

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 19 augustus 2004 een bestuurlijke boete opgelegd aan [wederpartij] in verband met een arbeidsongeval op de [locatie] te [plaats]. Tegen deze beslissing heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt, dat op 14 juli 2005 door de Staatssecretaris ongegrond is verklaard. Hierop heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen, die op 21 februari 2006 het beroep gegrond verklaarde en de beslissing op bezwaar vernietigde. De Staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij op 7 april 2006 een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 27 april 2006. Tijdens deze zitting zijn zowel de Staatssecretaris als [wederpartij] vertegenwoordigd. De Voorzitter heeft overwogen dat de beantwoording van de rechtsvraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de verwijtbaarheid van [wederpartij] niet geschikt is voor behandeling in de voorlopige voorzieningenprocedure. Dit zal in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld.

Het verzoek om voorlopige voorziening heeft als doel te voorkomen dat de Staatssecretaris een nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] moet nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft bepaald dat de Staatssecretaris geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen totdat er een uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.

Uitspraak

200602632/2.
Datum uitspraak: 9 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1217 van de rechtbank Zutphen van 21 februari 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft verzoeker aan [wederpartij] een bestuurlijke boete opgelegd in verband met een arbeidsongeval op de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 14 juli 2005 heeft verzoeker het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2006, verzonden op 24 februari 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 7 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 7 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin en
mr. I. Guffens-Faber, ambtenaren bij het ministerie, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [directeur] zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De beantwoording van de in onderhavige zaak voorliggende rechtsvraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat verzoeker de vraag van de verwijtbaarheid van [wederpartij] terzake van de overtreding van artikel 4.4, tweede lid, van het Arbobesluit heeft beantwoord aan de hand van een voor [wederpartij] niet kenbare norm leent zich niet voor behandeling in de voorlopige voorzieningenprocedure. Die beantwoording zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil door de Afdeling in de bodemprocedure.
2.2.    Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat verzoeker in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het ingestelde hoger beroep geen nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] hoeft te nemen.
Ter zitting heeft [wederpartij] betoogd dat haar belang bij het spoedig nemen van een nieuwe beslissing op haar bezwaar is gelegen in het beëindigen van de onzekerheid over de vraag of de door verzoeker aan haar opgelegde bestuurlijke boete rechtmatig is. Dat belang kan echter - tenzij de Voorzitter aanleiding ziet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, hetgeen hier niet het geval is - geen rol spelen in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure. Een definitief oordeel over de rechtmatigheid van de oplegging van de boete kan immers eerst door de Afdeling in de bodemprocedure uitgesproken worden. Eerst dan zal de door [wederpartij] bedoelde onzekerheid derhalve kunnen worden weggenomen.
Ter zitting is niet gebleken van andere belangen van de zijde van [wederpartij] die zich tegen eventuele inwilliging van het verzoek verzetten.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen het door verzoeker gestelde belang bij het niet nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] die gelet op de aangevallen uitspraak principieel zou moeten afwijken van het standpunt dat verzoeker in het door de rechtbank vernietigde besluit op bezwaar heeft ingenomen, ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van de navolgende voorziening.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Peute
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2006
391.