ECLI:NL:RVS:2006:AX0734

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507461/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid inzake het verwijderen van verkeersborden en de gevolgen voor gereserveerde parkeerplaatsen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten, medisch specialisten, tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. Bij brief van 4 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur meegedeeld dat de voor appellanten gereserveerde parkeerplaatsen met ingang van 31 maart 2004 worden opgeheven door het verwijderen van verkeersborden van het model E9. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 februari 2006. De kern van het geschil betreft de vraag of de brief van het dagelijks bestuur van 4 juli 2003 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellanten stellen dat het verwijderen van het verkeersbord wel degelijk rechtsgevolgen heeft, terwijl het dagelijks bestuur en de rechtbank van mening zijn dat dit niet het geval is. De Raad van State oordeelt dat de rechtsgevolgen van het parkeerregime voortvloeien uit de parkeerregeling van 24 juni 1992 in combinatie met de verleende parkeervergunningen. Door het intrekken van deze regeling en het expireren van de vergunningen vervallen de rechtsgevolgen, waardoor het verwijderen van het verkeersbord feitelijk handelen is en niet als een besluit kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 10 mei 2006.

Uitspraak

200507461/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1779 van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij brief van 4 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) medegedeeld dat door het verwijderen van de verkeersborden van het model E9 de voor appellanten gereserveerde parkeerplaatsen met ingang van 31 maart 2004 worden opgeheven.
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2005, verzonden op 15 juli 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2006, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door drs. A.W.M. van Rijyhoven, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B. Akciger, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw), voor zover hier van toepassing, behoeft het plaatsen of verwijderen van een verkeersbord van het model E9 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het Rvv 1990) niet krachtens een verkeersbesluit te geschieden.
2.2.    Op 24 juni 1992 heeft de stadsdeelraad van stadsdeel Amsterdam Zuid besloten medisch specialisten in aanmerking te laten komen voor een gereserveerde parkeerplaats onder nader bepaalde criteria. Op aanvraag kan een vergunning verleend worden voor de periode van één jaar voor het hebben van een parkeergelegenheid bij het woonadres. Daarbij wordt een verkeersbord geplaatst van het model E9 van bijlage 1 van het Rvv 1990, voorzien van een onderbord met kenteken.
Op 18 februari 2003 heeft het dagelijks bestuur besloten geen parkeervergunningen meer te verlenen die expireren na 1 april 2004. Naar het oordeel van het dagelijks bestuur is na de inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2002, vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam, geen ruimte meer voor de parkeerregeling van 24 juni 1992 die tot dan toe gegolden heeft voor medisch specialisten.
2.2.1.    Bij brief van 4 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur aan appellanten, beiden medisch specialist, medegedeeld dat door het verwijderen van de verkeersborden van het model E9 de voor, onder anderen, appellanten gereserveerde parkeerplaatsen met ingang van 31 maart 2004 worden opgeheven.
2.3.    Het tegen dit schrijven gerichte bezwaar van appellanten is door het dagelijks bestuur niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet kan worden aangemerkt als een besluit, in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.4.    De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank brengt niet het verwijderen van het verkeersbord een extern rechtsgevolg met zich maar het niet (langer) beschikken over een parkeervergunning.
2.5.    Appellanten kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Naar de mening van appellanten heeft het verwijderen van het verkeersbord van het model E9 wel extern rechtsgevolg en dient het schrijven van het dagelijks bestuur van 4 juli 2003 mitsdien aangemerkt te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Appellanten verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling van 4 juli 1996 in zaak no. H01950574 (AB 1996, 345). In deze zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit tot plaatsen van een verkeersbord van het model L3 van bijlage 1 van het Rvv 1990 gericht is op rechtsgevolg, nu door plaatsing van dit bord het parkeerverbod van artikel 23 van het Babw van kracht wordt. Appellanten menen dat in onderhavige zaak sprake is van een vergelijkbare situatie.
2.6.    Dit betoog van appellanten slaagt niet. De rechtsgevolgen van het parkeerregime ter plaatse vloeiden voort uit de parkeerregeling van 24 juni 1992 in combinatie met de aan appellanten verleende parkeervergunning. Door het intrekken van de parkeerregeling en het expireren van de parkeervergunning zijn die rechtsgevolgen komen te vervallen. Aldus bezien wordt door het verwijderen van het verkeersbord van het model E9 de feitelijke situatie in overeenstemming gebracht met de juridische situatie, waardoor sprake is van feitelijk handelen.
Deze situatie is niet vergelijkbaar met die waarop de door appellanten aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 juli 1996 in zaak no. H01950574 betrekking heeft. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het dagelijks bestuur de brief van 4 juli 2003 terecht niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006.
176-512.