ECLI:NL:RVS:2006:AX0729

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506973/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvergunningplichtige bouwwerken en last onder dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer een last onder dwangsom heeft opgelegd aan de appellant. Dit besluit, dat op 31 maart 2004 is verzonden, verplichtte de appellant om verschillende zonder bouwvergunning geplaatste bouwwerken op zijn perceel te verwijderen. De bouwwerken omvatten onder andere containers, garageboxen, caravans en een kantoorgebouw. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 4 april 2006 behandeld. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bouwwerken bouwvergunningplichtig waren en dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond. De Raad van State oordeelde dat het college terecht handhavend had opgetreden, aangezien er ten tijde van de beslissing op bezwaar geen bouwvergunningen waren verleend. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik moet maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat het hoger beroep ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 mei 2006.

Uitspraak

200506973/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04-1722 van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1.    Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 31 maart 2004, (hierna: het besluit van 31 maart 2004) heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) appellant onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de hierna opgesomde, zonder bouwvergunning geplaatste dan wel opgerichte bouwwerken op het perceel gelegen aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), te verwijderen en geheel verwijderd te houden: - vijf containers; - vijf garageboxen; - één verhuisbak; - twee caravans en - één kantoorgebouw, één en ander zoals aangegeven op de bij het besluit behorende overzichtskaart.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 18 augustus 2004, heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2005, verzonden op 30 juni 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W. Haasdijk, advocaat te Badhoevedorp, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Woudenberg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de in het besluit van 31 maart 2004 opgesomde objecten ten onrechte als bouwvergunningplichtige bouwwerken heeft aangemerkt. Hierbij verwijst hij uitsluitend naar hetgeen hij terzake in het verloop van de procedure heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgrond terecht en op goede gronden verworpen. Het betoog faalt derhalve.
2.2.    Vast staat dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar voor de bouwwerken geen bouwvergunningen waren verleend. Het college kon derhalve terzake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien, omdat concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.3.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen concreet uitzicht op legalisatie bestond. Hetgeen appellant aanvoert ten aanzien van het gebruik van het perceel leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 maart 2004 geen betrekking heeft op met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Evenmin kan betekenis worden toegekend aan de door appellant aangevoerde omstandigheden dat diverse loodsen op het perceel zijn afgebrand en dat de Raasdorperweg zal worden omgelegd, reeds omdat dit geen omstandigheden zijn die zich voorafgaande aan de beslissing op bezwaar hebben voorgedaan.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Van Driel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006
218-414.