200505835/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1368 van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Bij besluit van 6 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college) aan appellant vrijstelling verleend voor het gebruik van het pand op het perceel [locatie] (hierna: het pand) te [plaats] als nachthorecagelegenheid.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2003 herroepen en alsnog geweigerd de gevraagde vrijstelling te verlenen.
Bij uitspraak van 23 mei 2005, verzonden op 27 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 29 juli 2005 heeft de VvE een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.M. van Zundert en IJ.I. Hortensius, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de tegen het primaire besluit van 6 mei 2003 gerichte bezwaren niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Volgens appellant stond tegen de bij dat besluit verleende vrijstelling, gelet op het bepaalde in artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, geen zelfstandig beroep open, maar maakte deze voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep onderdeel uit van de beslissing van het college op de door appellant op 23 oktober 2003 ingediende aanvraag om bouwvergunning voor onder meer het aanpassen van twee gevelkozijnen en het inrichten van een toiletgroep.
Dit betoog slaagt niet. In de aan deze procedure ten grondslag liggende aanvraag van 21 november 2002 heeft appellant onder meer verzocht om het toestaan van een nachthorecagelegenheid op het maaiveldniveau van het voordien voor daghoreca gebruikte pand. Appellant heeft niet betwist dat het college dit verzoek terecht heeft aangemerkt als een verzoek om een gebruiksvrijstelling. Eerst op 23 oktober 2003 heeft appellant daadwerkelijk een bouwvergunning aangevraagd.
Ten tijde van de indiening van de bezwaren was nog geen bouwvergunning aangevraagd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet in dit geval niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de bezwaren.
2.2. De aanvraag van 21 november 2002 bestaat uit een brief met bijlagen. Weliswaar wordt in de bijlagen bij de brief van genoemde datum melding gemaakt van daghoreca, maar in de brief wordt uitsluitend verzocht om het toestaan van avond- en nachthoreca. Het college is er dan ook terecht vanuit gegaan dat de aanvraag slechts ziet op gebruik van het pand als nachthorecagelegenheid. Bij de beslissing op bezwaar is het primaire besluit tot verlening van vrijstelling herroepen en is alsnog de gevraagde vrijstelling voor nachthoreca geweigerd.
2.3. Niet in geschil is dat het gebruik van het pand als nachthorecagelegenheid in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Stadscentrum Zoetermeer" en "Stadscentrum XXVII".
Bij besluit van 16 februari 1998 is met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit luidde tot 3 april 2000, vrijstelling en bouwvergunning voor het pand verleend. Gesteld noch gebleken is dat van deze vrijstelling en bouwvergunning geen gebruik meer kan worden gemaakt. Uit de stukken, met name uit de aanvraag voor de vereiste verklaring van geen bezwaar, verleend door gedeputeerde staten, blijkt dat de vrijstelling is gestoeld op het toenmalige voorontwerp-bestemmingsplan "Stadscentrum parkrand-zuid", waarin het pand is bestemd voor "Gemengde doeleinden II", waaronder daghoreca en/of restaurants. Gebruik conform die bestemmingen is dus mogelijk, maar nachthoreca is ter plaatse niet toegestaan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat op grond van de destijds verleende vrijstelling en bouwvergunning tevens een nachthorecagelegenheid is toegestaan. De rechtbank heeft derhalve, anders dan appellant betoogt, terecht geoordeeld dat het door appellant beoogde gebruik van het pand als nachthorecagelegenheid niet in overeenstemming is met de in 1998 verleende vrijstelling en bouwvergunning.
2.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken van een ongeoorloofde inmenging van de gemeenteraad met de besluitvorming. Het college, zijnde het daartoe bevoegde bestuursorgaan, heeft het bestreden besluit genomen. Het stond het college vrij bij de besluitvorming het standpunt van de gemeenteraad met betrekking tot het horecabeleid in Zoetermeer in aanmerking te nemen. Van onbevoegde deelname van de gemeenteraad aan de besluitvorming is geen sprake.
2.5. Appellant voert terecht aan dat de door de rechtbank genoemde beleidsnota "Horeca 2004-2008", waarin de vestiging van avond- en nachthoreca op het perceel uitdrukkelijk is uitgesloten, ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar niet door de gemeenteraad was vastgesteld. Dit doet evenwel niet af aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat het college, gelet op de daarbij bestaande beleidsvrijheid en de afstandelijk toetsing van de bestuursrechter van de wijze waarop deze wordt ingevuld, in redelijkheid bij de afweging van de betrokken belangen vrijstelling voor de nachthoreca heeft kunnen weigeren. Daarbij heeft het college gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat omwonenden drie nachten per week tot 4.00 uur en op zondagen tot 1.00 uur geluid- en parkeeroverlast kunnen ondervinden. Daarnaast is de keuze van het college vast te houden aan het bestaande beleid om in de nabijheid van het stadspark geen nachthoreca toe te staan niet rechtens onjuist. Voorts heeft het college van belang kunnen achten dat er in het stadscentrum alternatieve locaties beschikbaar zijn voor de vestiging van nachthoreca. Het betoog van appellant faalt derhalve.
2.6. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel kan evenmin slagen. Van rechtens te honoreren toezeggingen van de zijde van het college dat vrijstelling zou worden verleend voor de plannen van appellant is niet gebleken. Zo een toezegging kan in het bijzonder niet worden gelezen in de enkele omstandigheid dat het college bij het primaire besluit vrijstelling heeft verleend, reeds omdat dat de betekenis van bezwaar- en beroepsprocedures illusoir zou maken.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006