ECLI:NL:RVS:2006:AW7360

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501833/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Sint Jozefparochie vastgesteld door gemeenteraad Deurne

Op 3 mei 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Sint Jozefparochie" dat op 13 juli 2004 door de gemeenteraad van Deurne was vastgesteld. Dit bestemmingsplan, dat de bouw van 19 woningen op een terrein op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat mogelijk maakte, werd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant goedgekeurd. Diverse appellanten, waaronder [appellant sub 1] tot en met [appellant sub 8], hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring, omdat zij van mening waren dat het plan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende behoefte was aan de voorziene woningen.

De Afdeling heeft de zaak op 21 maart 2006 ter zitting behandeld. De appellanten stelden dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied (Wg)" onterecht was, omdat de realisatie van de woningen het tuindorpachtige karakter van de wijk zou aantasten en er onvoldoende behoefte aan woningen zou zijn. Verweerder, het college van gedeputeerde staten, stelde dat er geen reden was om aan de goedkeuring te twijfelen, aangezien de woningbouw in overeenstemming was met het streekplan en de gemeentelijke plannen.

De Afdeling oordeelde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de realisatie van de woningen de behoefte aan woningbouw in Deurne zou overstijgen. Echter, de Afdeling concludeerde dat het plandeel in strijd was met de rechtszekerheid en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in overeenstemming was met de wetgeving. De beroepen van de appellanten werden gegrond verklaard, en de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied (Wg)" werd vernietigd. De Afdeling onthield goedkeuring aan de onderdelen van het plan die in strijd waren met de wet.

Uitspraak

200501833/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
4.    [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],
5.    [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6.    [appellanten sub 6], wonend te [woonplaats],
7.    [appellanten sub 7], wonend te [woonplaats],
8.    [appellanten sub 8], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Deurne, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2004, het bestemmingsplan "Sint Jozefparochie" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, no. 1017459, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 1 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, [appellant sub 2] bij brief van 1 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2005, [appellanten sub 3] bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2005, [appellanten sub 4] bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2005, [appellant sub 5] bij brief van 7 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, [appellanten sub 6] bij brief van 11 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2005, [appellanten sub 7] bij brief van 15 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2005, en [appellanten sub 8] bij faxbericht van 17 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. [appellanten sub 7], [appellanten sub 8] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 april 2005.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 november 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellanten sub 7] en [appellanten sub 8] alsmede de gemeenteraad van Deurne. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], allen vertegenwoordigd door mr. J.F.C.M. Mulders, [appellanten sub 4], [appellanten sub 6], allen vertegenwoordigd door mr. E.U.H. van de Schepop, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, [appellanten sub 7], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, [appellanten sub 8], vertegenwoordigd door drs. M.A. Jacobs, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.E.J. Savelkoul, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Deurne, vertegenwoordigd door H. Smit en ing H. Smit, ambtenaren van de gemeente, en H.J.M. Sengers namens Vastgoed Combinatie Deurne B.V..
Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het terrein op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat
Het plan
2.3.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de wijk Sint Jozefparochie in Deurne en maakt onder meer de bouw van 19 woningen op een terrein op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat mogelijk, waarvan tien rechtstreeks en negen na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de WRO.
Het standpunt van appellanten
2.4.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellanten sub 4],
[appellant sub 5] en [appellanten sub 6] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied (Wg)" met betrekking tot het terrein op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat. Zij stellen onder meer dat verwezenlijking van de voorziene woningbouw onevenredig afbreuk zal doen aan het huidige tuindorpachtige karakter van de ruim opgezette woonwijk. Daarnaast betogen appellanten dat onvoldoende behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Daartoe stellen zij dat blijkens de plantoelichting de in de gemeentelijke plannen voorziene woningbouw de van provinciewege voor Deurne gestelde benodigde woningvoorraad tot 2015 overtreft. Voorts voeren appellanten aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de economische uitvoerbaarheid van het plandeel dat in woonbebouwing voorziet.
Het standpunt van verweerder
2.4.1.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Volgens verweerder brengt de voorziene woningbouw geen onaanvaardbare inbreuk op de huidige ruime stedebouwkundige opzet en het groene karakter van de wijk met zich. De woningbouw is ook in overeenstemming met het in het streekplan Noord-Brabant 2002 "Brabant in balans" (verder: het streekplan) met het oog op zuinig ruimtegebruik opgenomen uitgangspunt van inbreiding voor uitbreiding. Voorts stelt hij dat geen reden bestaat aan te nemen dat geen behoefte is aan de voorziene woningbouw. Daarbij wijst hij erop dat deze in het woningbouwprogramma van de gemeente is opgenomen.
Vaststelling van de feiten
2.4.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.3.    Aan het plandeel dat ziet op het onbebouwde terrein op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat, is de bestemming "Woongebied (Wg)" toegekend met de nadere aanduidingen "2W" langs de Vlierdenseweg en "8W" langs de Berkenstraat. Het plandeel is op de plankaart voorts aangeduid als "wijzigingsbevoegdheid A".
2.4.4.    Ingevolge artikel 3.1., onder a, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de aanduidingen "2W" en "8W" op de plankaart, mogen op het perceel tien woningen worden gebouwd en wegen, paden en parkeervoorzieningen worden aangelegd.
Ingevolge artikel 3.2.1. van de planvoorschriften mag maximaal 50% van het perceel worden bebouwd.
Ingevolge artikel 3.2.2., onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
d. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder dan 3 meter en niet meer dan 7 meter bedragen;
e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder dan 3 meter bedragen en mag voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder dan 3 meter bedragen;
g. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 15 meter mag bedragen;
h. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen;
i. de nokhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11 meter bedragen.
In artikel 3.2.3. van de planvoorschriften is een soortgelijke bebouwingsregeling opgenomen voor bijgebouwen.
Ingevolge artikel 3.2.10. van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen met betrekking tot het op de plankaart als "wijzigingsbevoegdheid A" aangeduide gebied ten behoeve van de bouw van meer dan 10 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden, voor zover hier van belang:
a. het aantal woningen mag in totaal niet meer dan 19 bedragen;
b. de financiële uitvoerbaarheid moet voldoende zijn verzekerd.
2.4.5.    Het terrein ligt in het zuidwestelijke deel van de wijk Sint Jozefparochie en beslaat een oppervlakte van 7.050 m2. In het deskundigenbericht staat vermeld dat dit gedeelte van Deurne zich kenmerkt door een relatief ruime opzet, met overwegend twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen met diepe achtertuinen. In de plantoelichting is gesteld dat in het algemeen in het westelijke deel van de wijk sprake is van extensief grondgebruik. Met name langs de oude hoofdstructuren is sprake van een ruime opzet, waardoor een hoge mate van openheid aanwezig is. In een korte samenvatting stelt de plantoelichting dat de kenmerkende beeldkwaliteit van Sint Jozefparochie hoog wordt gewaardeerd. Het gaat dan vooral om de tuindorpachtige uitstraling, de karakteristiek van de bebouwing (overwegend laagbouw, vooral twee-onder-een-kapwoningen), de grote groenplekken en het waardevolle bomenbestand.
2.4.6.    Verder is in de plantoelichting opgenomen dat in de periode tot het jaar 2015 overeenkomstig het provinciale beleid ongeveer 1340 woningen aan de woningvoorraad van de gemeente Deurne dienen te worden toegevoegd.
Tevens stelt de plantoelichting dat de voor de kern Deurne vastgestelde en in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen voorzien in de bouw van 1485 woningen. Daarbij is de wijk Sint Jozefparochie aangewezen voor de bouw van ongeveer 590 woningen. Vanwege herstructureringsplannen zullen ongeveer 120 woningen worden gesloopt. Omdat niet alle plannen voor woningbouw in de kern Deurne doorgang zullen vinden, gelet op voor de verwezenlijking hiervan van belang zijnde onzekere factoren zoals de medewerking van particulieren en conflicterende ruimtelijke belangen,  overstijgt de in de bestemmingsplannen voorziene woningbouw de voor de kern Deurne benodigde toeneming van de woningvoorraad tot 2015 zoals door de provincie geprognosticeerd, aldus de plantoelichting.
2.4.7.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Volgens het tweede lid van dit artikel heeft bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan het onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.
2.4.8.    De plantoelichting stelt over de economische uitvoerbaarheid van het plan voor zover het betreft de ontwikkelingslocatie voor woningbouw op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat dat sprake is van particuliere exploitatie en dat de financiële risico's daarbij volledig voor rekening van de desbetreffende ontwikkelaars komen.
2.4.9.    De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat op het terrein in totaal 19 woningen gerealiseerd kunnen worden nadat met de projectontwikkelaar tot overeenstemming is gekomen over de vergoeding van planschade die kan voortvloeien uit de negen extra woningen die het plan vergeleken met het voorgaande plan toelaat. Met deze overeenkomst wordt beoogd de financiële uitvoerbaarheid van het plandeel voldoende te verzekeren, zodat toepassing gegeven kan worden aan de wijzigingsbevoegdheid.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.10.    Appellanten stellen terecht dat uit de plantoelichting blijkt dat de in voorbereiding zijnde en vastgestelde bestemmingsplannen voor de kern Deurne voorzien in woningbouw, die, na aftrek van de daarnaast voorziene sloop van woningen, de geprognosticeerde behoefte aan woningbouw van 1340 woningen tot het jaar 2015 met 25 woningen overtreft. Met verweerder is de Afdeling evenwel van oordeel dat aannemelijk is dat niet alle gemeentelijke plannen voor woningbouw, gelet op de onzekerheid van de factoren die voor de verwezenlijking hiervan van belang zijn, zoals de medewerking van particulieren en conflicterende ruimtelijke belangen, doorgang zullen vinden. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke realisering van woningbouw in Deurne onder meer vanwege de bouw van maximaal 19 woningen de van provinciewege vastgestelde behoefte aan 1340 woningen in de kern Deurne zal overstijgen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat er voldoende behoefte bestaat aan de met het plandeel voorziene woningbouw.
2.4.11.    Verder stelt de Afdeling vast dat de aan het terrein gegeven bestemming voor woondoeleinden een globale eindbestemming betreft. De inrichting van het terrein met deze bestemming is niet op de plankaart vastgelegd omdat bouwvlakken hierop ontbreken. Weliswaar wordt met de nadere aanduidingen "2W" en "8W" op de plankaart beoogd aan te geven dat langs de Vlierdenseweg 2 woningen en langs de Berkenstraat 8 woningen mogen worden gebouwd, doch op de plankaart is de beoogde locatie voor deze woningen niet vastgelegd. Verder is wat betreft de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.2.10. van de planvoorschriften gebleken dat hiermee wordt beoogd het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid te geven achter de percelen voor deze woningen langs de Vlierdenseweg en Berkestraat op het binnenterrein nog te voorzien in negen extra woningen, doch de wijzigingsbevoegdheid ziet niet alleen op dit binnenterrein, doch strekt zich uit over het plandeel in zijn geheel. Het plan maakt het dan ook mogelijk dat de binnen het plandeel voorziene woningen vrijelijk ergens op het terrein worden gebouwd.
Voorts is in het plan niet vastgelegd welke type woningen in het plandeel is toegelaten, zodat niet alleen rijtjeswoningen maar ook gestapelde woningbouw mogelijk is, hoewel dit soort woningen niet door de gemeenteraad wordt beoogd.
Gelet op het voorgaande maakt het plan een stedenbouwkundige invulling mogelijk die, gelet op overweging 2.4.5., ernstig afbreuk kan doen aan de bestaande stedenbouwkundige structuur van de wijk en het tuindorpachtige karakter. Dat de stedenbouwkundige invulling is vastgelegd in een exploitatieovereenkomst met de projectontwikkelaar, zoals de gemeenteraad in zijn nadere memorie betoogt, maakt dit niet anders nu deze overeenkomst is tot stand gekomen zonder de waarborgen met betrekking tot inspraak en rechtsbescherming waarin in de WRO is voorzien. Voorts kan deze overeenkomst geen planologische garantie bieden dat de invulling door derden op de beoogde wijze zal plaatsvinden.
2.4.12.    Over de economische uitvoerbaarheid is uit de stukken en tijdens het verhandelde ter zitting gebleken dat de gemeenteraad niet bereid is eventuele planschade als gevolg van de voorziene bebouwing van het terrein voor zijn rekening te nemen. De gemeenteraad heeft bepaald dat deze planschade dient te worden afgewenteld op de particuliere initiatiefnemer die het project wil gaan uitvoeren. Deze ontwikkelaar dient daartoe vooraf een overeenkomst te sluiten met belanghebbenden die mogelijk schade lijden of zullen lijden ten gevolge van het plan.
Ter zitting is gebleken dat de bouw van de 10 woningen die het plan rechtstreeks mogelijk maakt, in financieel-economische zin niet haalbaar is zonder de bouw van de 9 woningen op het binnenterrein waarvoor de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.2.10. van de planvoorschriften in het leven is geroepen. Tevens is gebleken dat de projectontwikkelaar nog geen overeenkomst als evenbedoeld heeft gesloten, hoewel hij binnen afzienbare termijn met het project een aanvang wil nemen.
In verband hiermee komt de Afdeling tot het oordeel dat de uitvoerbaarheid van het plandeel in kwestie, ook wat betreft de woningen die in het plan bij recht zijn toegelaten, niet is gewaarborgd.
2.4.13.    Gelet op het voorgaande, is het plandeel in kwestie in strijd met de rechtszekerheid en met artikel 9, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit beginsel en deze wetsbepaling in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Woongebied (Wg)" dient te worden vernietigd.
In verband hiermee kunnen de overige bezwaren van appellanten die op dit plandeel betrekking hebben, buiten beschouwing blijven.
2.4.14.    Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om alsnog goedkeuring te onthouden aan het bestreden plandeel.
Artikel 3.2.10. van de planvoorschriften
Het standpunt van appellanten
2.5.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3.2.10. van de planvoorschriften. Volgens hen is in dit planvoorschrift ten onrechte niet opgenomen op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de wijziging naar voren te brengen.
Het standpunt van verweerder
2.5.1.    Verweerder heeft het planvoorschrift niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht geacht en hieraan goedkeuring verleend. Hij heeft de bedenkingen van appellanten tegen dit planvoorschrift buiten beschouwing gelaten, omdat zij hiertegen geen zienswijze hebben ingediend.
Vaststelling van de feiten
2.5.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.3.    Uit de stukken blijkt dat het plan ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld. Tot de hierbij aangebrachte wijzigingen behoort het toevoegen van artikel 3.2.10. aan de planvoorschriften.
2.5.4.    Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan, voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, een ieder bij gedeputeerde staten daartegen bedenkingen inbrengen.
2.5.5.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt bij het plan geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de wijziging naar voren te brengen.
2.5.6.    Ingevolge artikel 3.2.10. van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen met betrekking tot het op de plankaart als "wijzigingsbevoegdheid A" aangeduide gebied ten behoeve van de bouw van meer dan 10 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het aantal woningen mag in totaal niet meer dan 19 bedragen;
b. de financiële uitvoerbaarheid moet voldoende zijn verzekerd;
c. voor het overige moet worden voldaan aan de voorschriften van dit artikel.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.7.    De Afdeling stelt vast dat verweerder bij het goedkeuren van
artikel 3.2.10. van de planvoorschriften de bedenkingen van appellanten die op dit planvoorschrift betrekking hebben, buiten beschouwing heeft gelaten. Voorts overweegt zij dat dit planvoorschrift een bij de planvaststelling aangebrachte wijziging betreft waartegen op grond van artikel 27, tweede lid, van de WRO een ieder bedenkingen kan inbrengen. Verweerder had deze bedenkingen derhalve niet buiten beschouwing mogen laten, hetgeen hij ter zitting heeft erkend.
De Afdeling overweegt dat verweerder er bij het bestreden besluit ook niet op andere wijze dan naar aanleiding van de bedenkingen van appellanten blijk van heeft gegeven dit planvoorschrift aan artikel 11, eerste lid, van de WRO te hebben getoetst.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Daarnaast stelt de Afdeling vast dat in artikel 3.2.10. van de planvoorschriften in strijd met artikel 11, eerste lid, van de WRO niet is geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de wijziging naar voren te brengen.
Gelet hierop heeft verweerder het planvoorschrift in strijd met artikel 11, eerste lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb goedgekeurd.
Het beroep van appellanten voor zover dat is gericht op dit planvoorschrift is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Nu wat betreft artikel 3.2.10. van de planvoorschriften rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om hieraan alsnog goedkeuring te onthouden.
Het perceel [locatie 1]
Het standpunt van appellanten
2.6.     [appellanten sub 7] en [appellanten sub 8] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (Gd)" en met de aanduiding "b (bedijf)" met betrekking tot het perceel [locatie 1]. Volgens appellanten maakt het plan in zoverre ten onrechte op dit perceel de bestaande bedrijfsvoering van het bedrijf [vergunninghoudster] mogelijk. Zij stellen, onder verwijzing naar de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 1999 (verder: de VNG-brochure) dat het bedrijf ter plaatse planologisch onaanvaardbaar is, nu het bedrijf is gevestigd op korte afstand van hun woning en het een zogeheten categorie 3-bedrijf en geen categorie 2-bedrijf betreft. Dat het bedrijf al jaren ter plaatse is gevestigd en een milieuvergunning heeft, kan hieraan niet afdoen. Bovendien voorziet het plan volgens appellanten in zoverre ten onrechte in uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf. Daarnaast stellen zij dat op de plankaart ten onrechte geen bebouwingsgrenzen voor het perceel zijn opgenomen.
Het standpunt van verweerder
2.6.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht geacht en hieraan goedkeuring verleend. Met de gemeenteraad is hij van mening dat het bedrijf ter plaatse als een categorie 2-bedrijf als bedoeld in de VNG-brochure kan worden aangemerkt. Voorts wijst hij erop dat het bedrijf [vergunninghoudster] reeds jaren op het perceel [locatie 1] is gevestigd en dat de gemeente niet voornemens is aan te sturen op verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie, nu is gebleken dat verplaatsing naar een ander terrein financieel niet haalbaar is. Voorts betoogt verweerder dat het plan na beëindiging van het bedrijf [vergunninghoudster] ter plaatse uitsluitend de vestiging van een categorie 1- of 2-bedrijf als bedoeld in de VNG-brochure mogelijk maakt. Tevens wijst hij op de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het perceel [locatie 1] dat ziet op de wijziging van de bestemming "Gemengde doeleinden (Gd)" in de bestemming "Woongebied (Wg)". Verder stelt verweerder dat in de planvoorschriften de bebouwingsgrenzen voor het perceel zijn geregeld.
Vaststelling van de feiten
2.6.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.3.    [appellanten sub 7] wonen op het perceel [locatie 2]. [appellanten sub 8] wonen op het perceel [locatie 3].
2.6.4.     Het bedrijf [vergunninghoudster] is sinds de eerste helft van de jaren negentig gevestigd op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie […], nos. […]. Aan deze gronden is de bestemming "Gemengde doeleinden (Gd)" met de aanduiding "bedrijf (b)" toegekend. Verder is dit perceel op de plankaart aangeduid als "wijzigingsbevoegdheid D".
2.6.5.    In het vorige plan "Uitwerkingsplan De Leemkuilen, uitwerking III B" uit 1979 was aan het grootste deel van deze gronden een bedrijfsbestemming toegekend.
2.6.6.    Blijkens het deskundigenbericht hebben deze gronden een oppervlakte van 3.750 m2. Op het zuidelijke deel van het bedrijfsperceel staat bebouwing met een oppervlakte van 1.850 m2. Het noordelijke deel van de gronden van het bedrijf grenst aan de achterkant van het perceel [locatie 2] en - tussen de percelen [locatie 2] en [locatie 3] - aan de Steenovenweg.
2.6.7.    Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat [vergunninghoudster] ter plaatse een aanhangwagenfabriek exploiteert. Het bedrijf maakt per jaar ongeveer 650 paarden- en veetrailers en aanhangwagens en heeft een las-, montage en eindmontageafdeling.
Hiervoor is het bedrijf bij besluit van 4 mei 2004 een revisievergunning op grond van de Wet Milieubeheer verleend.
2.6.8.    Blijkens de VNG-brochure vallen aanhangwagen- en opleggerfabrieken in categorie 4 en wordt met het oog op geluidhinder een afstand van 200 meter aanbevolen tussen een rustige woonwijk en autoplaatwerkerijen.
2.6.9.    Ingevolge artikel 4.1., onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden (Gd)" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen voor:
- wonen
- bestaande bedrijven, voor zover op de plankaart aangeduid met de aanduiding "bedrijf".
Ingevolge artikel 4.2. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is verandering van de functie bedrijven naar de functie wonen, dienstverlenende voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen of kantoren toegelaten. Bedrijfswisseling op de voor "Gemengde doeleinden (Gd)" aangewezen gronden is uitsluitend toegestaan in geval van vestiging van een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 zoals aangegeven in de tot deze voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.
Deze  Staat van bedrijfsactiviteiten, voor zover hier van belang, komt overeen met de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in de VNG-brochure.
Ingevolge artikel 4.3.1. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen:
b. het bebouwingspercentage op percelen met een andere dan alleen een woonfunctie mag ten hoogste 80% bedragen.
Ingevolge artikel 4.3.2. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a. nieuwe hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd voor dienstverlenende voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen en kantoren;
b. het oprichten van nieuwe hoofdgebouwen is niet toegestaan voor de functies wonen, detailhandel, horeca en bedrijven, met uitzondering van herbouw ter plaatse;
c. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder dan 3 meter en niet meer dan 7 meter bedragen, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 10 meter mag bedragen;
d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder dan 3 meter en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder dan 3 meter bedragen.
Ingevolge artikel 4.3.3. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van bijgebouwen bij hoofdgebouwen, niet woningen zijnde, de volgende bepalingen:
a. een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
b. de voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw te worden geplaatst.
2.6.10.    Ingevolge artikel 4.3.11. van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen met betrekking tot het op de plankaart aangegeven gebied "gebied met wijzigingsbevoegdheid" waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
b. voor het gebied aan de Leembaan (wijzigingsbevoegdheid D) houdt de wijziging van de bestemming in dat deze gewijzigd mag worden naar de bestemming "Woongebied" en dat het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van wonen is toegestaan.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.11.    Uit de overwegingen 2.6.7.en 2.6.8. volgt dat appellanten zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het bedrijf [vergunninghoudster] niet als een categorie 2-bedrijf als bedoeld in de VNG-brochure kan worden aangemerkt. Niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure genoemde afstand tot de woonbebouwing voor bedrijven als hier in het geding. In dit verband overweegt de Afdeling echter dat de in de VNG-brochure aangegeven afstanden indicatief zijn en slechts zijn bedoeld als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Met name bij bestaande bedrijfsvestigingen, zoals in het onderhavige geval, zijn blijkens de VNG-brochure de aangegeven afstanden niet zonder meer geschikt voor onverkorte toepassing.
In dit geval heeft verweerder ingestemd met het plan voor zover dat voorziet in een planologische regeling van de bestaande situatie van de bedrijfsvoering van het bedrijf [vergunninghoudster] op het perceel [locatie 1].
Gelet op de omstandigheid dat aannemelijk is dat verplaatsing redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en dat het bedrijf beschikt over een milieuvergunning - waarin onder meer in acht te nemen geluidnormen zijn opgenomen - is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het bedrijf [vergunninghoudster] bij een positieve bestemming voor het bestaande bedrijf ter plaatse dan aan het belang van appellanten dat erin is gelegen dat een ongestoord woon- en leefklimaat op hun perceel is gegarandeerd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in geval van beëindiging van dit bedrijf het plan op het perceel [locatie 1] uitsluitend de nieuwvestiging van een bedrijf mogelijk maakt dat behoort tot milieucategorie 1 of 2 zoals aangegeven in de tot de voorschriften behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Daarbij is ook van belang dat het plandeel in kwestie vrijwel geheel overeenkomt met het vorige plan.
2.6.12.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat op de plankaart voor het perceel [locatie 1] ten onrechte geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven, overweegt de Afdeling dat in de in rechtsoverweging 2.6.9. weergegeven planvoorschriften grenzen zijn gesteld aan de bebouwingsmogelijkheden voor gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden (Gd)".
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid met het desbetreffende plandeel kunnen instemmen.
2.6.13.    Wat betreft het betoog van appellanten dat het plan voor zover hier van belang niet in de weg staat aan de uitbreiding van het bedrijf [vergunninghoudster] op het perceel [locatie 1], overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 4.3.2., aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften is uitbreiding van het bedrijf met een nieuw hoofdgebouw niet toegestaan. Het plan staat, gelet op artikel 4.3.3. van de planvoorschriften, evenwel niet in de weg aan uitbreiding van het bedrijf ter plaatse door de bouw van bijgebouwen op de gronden gelegen tussen de percelen van enerzijds [appellanten sub 7] en anderzijds [appellanten sub 8].
Gelet op de omstandigheid dat het bedrijf [vergunninghoudster] op het perceel grenzend aan het perceel van appellanten als een categorie 4-bedrijf als bedoeld in de VNG-brochure moet worden aangemerkt, waarvoor met het oog op het binnen aanvaardbare normen houden van geluidhinder een afstand van 200 meter tot een rustige woonwijk wordt aanbevolen, heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan geboden uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf [vergunninghoudster] op het perceel [locatie 1] een goed woon- en leefklimaat op de percelen van appellanten waarborgen. Daarbij is van belang dat niet in geschil is dat de betrokken gronden in een rustige woonwijk liggen en dat het plan bedrijfsbebouwing in de vorm van bijgebouwen grenzend aan de percelen van appellanten mogelijk maakt.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 4.3.3. van de planvoorschriften niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder door dit planvoorschrift goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van appellanten is in zoverre gegrond.
Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om alsnog goedkeuring  te onthouden aan artikel 4.3.3. van de planvoorschriften
Het perceel Sint Jozefstraat 20
Het standpunt van appellanten
2.7.     [appellanten sub 7] en [appellanten sub 8] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en met de aanduiding "wandbekledingsproductenbedrijf (w)" met betrekking tot het perceel Sint Jozefstraat 20, waarop het bedrijf Vescom B.V. is gevestigd. Het betoog van appellanten komt erop neer dat het bedrijf naar hun mening milieuhinderlijke activiteiten ontplooit die het woon- en leefklimaat van omwonenden ernstig aantasten. Zij zijn van mening dat het bedrijf ten onrechte een positieve bestemming heeft gekregen. Zij vinden dat Vescom B.V. behoort te worden verplaatst naar een alternatieve locatie.
Het standpunt van verweerder
2.7.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht geacht en hieraan goedkeuring verleend. Hij wijst erop dat het bedrijf Vescom B.V. reeds jaren op het perceel Sint Jozefstraat 20 is gevestigd en dat de gemeente niet voornemens is aan te sturen op verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie. Daarbij acht hij van belang dat voor de bedrijfsvoering van het vervaardigen van wandbekledingsproducten ter plaatse een milieuvergunning is verleend. Tevens wijst hij op de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het perceel dat ziet op de wijziging van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" in de bestemming "Woongebied (Wg)"
Vaststelling van de feiten
2.7.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.3.     Het bedrijf Vescom B.V. is sinds vele jaren gevestigd op het perceel Sint Jozefstraat 20. Aan deze gronden is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de aanduiding "wandbekledingsproductenbedrijf (w)" toegekend.
2.7.4.    In het vorige bestemmingsplan "Wandbekledingsproduktenbedrijf Sint Jozefstraat" uit 1991 was het bedrijf als zodanig bestemd.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.5.    De Afdeling acht aannemelijk dat verplaatsing binnen de planperiode redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort. Het bedrijf Vescom B.V. beschikt blijkens de stukken over een milieuvergunning.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat het desbetreffende plandeel nauwelijks afwijkt van het vorige plan en dat de bestemmingsregeling nagenoeg geheel is afgestemd op de reeds bestaande situatie.
Verder ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep van appellanten is in zoverre ongegrond.
Groenvoorzieningen
Het standpunt van appellanten
2.8.    [appellanten sub 8] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan diverse plandelen die onder meer betrekking hebben op bermen en mogelijke ontwikkelingslocaties voor woningbouw voor zover daaraan niet (tevens) de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" is toegekend. Volgens appellanten voorziet het plan met het oog op de beleving van de woonomgeving in zoverre in onvoldoende nieuw te ontwikkelen groenlocaties. Daarnaast is het bestaande en het nieuw te ontwikkelen groen onvoldoende planologisch beschermd.
Het standpunt van verweerder
2.8.1.    Verweerder heeft bedoelde plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat het mogelijk is bestaande en nieuwe groenvoorzieningen op gronden met een bestemming anders dan "Groenvoorzieningen (G)" te beheren en aan te leggen.
Vaststelling van de feiten
2.8.2.     Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.3.    In de doeleindenomschrijvingen in de planvoorschriften van de bestemmingen "Woongebied (Wg)", "Gemengde doeleinden (Gd)", "Maatschappelijke doeleinden (Md)", "Bijzondere doeleinden (Bd)", "Verkeersdoeleinden (V)" en "Woondoeleinden nader uit te werken (Wu)" zijn - overeenkomstig de doeleindenomschrijving van de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" - onder meer groenvoorzieningen opgenomen.
2.8.4.    Blijkens de plankaart vormen de gronden met deze bestemmingen een groot deel van het plangebied.
2.8.5.    In de plantoelichting is gesteld dat structurele groenvoorzieningen in het plangebied op de plankaart met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" zijn aangegeven. Groene bermen in de straatprofielen maken onderdeel uit van de voornaamste functie ter plaatse en van de aan de desbetreffende gronden toegekende bestemming, aldus de plantoelichting.
2.8.6.    Uit de stukken is gebleken dat de gemeenteraad streeft naar handhaving van bestaande ondergeschikte groenvoorzieningen en naar een groene uitstraling van het te ontwikkelen woongebied "De Vlaas".
Het oordeel van de Afdeling
2.8.7.    In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de WRO brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. De aanvaardbaarheid van een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder uit een oogpunt van rechtszekerheid had moeten verlangen dat aan de door appellanten bedoelde plandelen een afzonderlijke groenbestemming had moeten worden toegekend. Structurele groenvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming "Groenvoorzieningen (G)". De bestreden plandelen betreffen kleine eenheden groen of nog niet ontwikkelde woonlocaties en hebben een bestemming overeenkomstig de voornaamste functie ter plaatse.  Uit de overwegingen 2.8.3. en 2.8.4. volgt dat het plan het instandhouden en aanbrengen van groenvoorzieningen op de meeste van deze gronden mogelijk maakt. Niet aannemelijk is gemaakt dat mogelijke verdwijning van deze groensnippers zal leiden tot een zodanige aantasting van de beleving van de woonomgeving van het plangebied dat verweerder hieraan niet in redelijkheid heeft kunnen voorbijgaan.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de door appellanten bedoelde gronden niet de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" behoefde te worden toegekend en dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de desbetreffende plandelen.
Het beroep van appellanten is in zoverre ongegrond.
Proceskosten
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht moeten worden beschouwd.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1],
[appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellanten sub 6] gegrond en de beroepen van [appellanten sub 7] en [appellanten sub 8] gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 januari 2005, no. 1017459, voor zover het betreft:
-    het plandeel met de bestemming "Woongebied (Wg)" en met de nadere aanduidingen "2W" en "8W" dat betrekking heeft op het terrein op de hoek van de Vlierdenseweg en de Berkenstraat, zoals is weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
-    artikel 3.2.10. van de planvoorschriften;
-    artikel 4.3.3. van de planvoorschriften;
III.    onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde onderdelen van het plan;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V.    verklaart de beroepen van [appellanten sub 7] en [appellanten sub 8] voor het overige ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door hierna vermelde appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 4.820,87 (zegge: vierduizend achthonderdtwintig euro en zevenentachtig cent);
dit bedrag dient door de provincie Noord-Brabant als volgt te worden betaald aan:
1. [appellant sub 1] € 268,33 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro en drieëndertig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
2. [appellant sub 2] € 306,30 (zegge: driehonderdzes euro en dertig cent), waarvan € 268,33 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro en drieëndertig cent) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
3. [appellanten sub 3] € 306,30 (zegge: driehonderdzes euro en dertig cent), waarvan € 268,33 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro en drieëndertig cent) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
4. [appellanten sub 4] € 842,97 (zegge: achthonderdtweeenveertig euro en zevenennegentig cent), waarvan € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
5. [appellant sub 5] € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
6. [appellanten sub 6] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
7. [appellanten sub 7] € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
8. [appellanten sub 8] € 842,97 (zegge: achthonderdtweeenveertig euro en zevenennegentig cent), waarvan € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
de bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant aan de desbetreffende appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan de volgende appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
€ 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellanten sub 6], [appellanten sub 7] en [appellanten sub 8] (ieder afzonderlijk).
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Kooijman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006
177-447.
plankaart