ECLI:NL:RVS:2006:AW3996

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509444/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van huursubsidietoekenning en terugvordering van uitbetaalde huursubsidie

In deze zaak gaat het om de herziening van een huursubsidietoekenning door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Bij besluit van 19 januari 2004 werd aan de wederpartij een huursubsidie van € 1530,48 toegekend voor het subsidietijdvak van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004. Later, op 17 februari 2004, wijzigde de Minister deze toekenning naar € 0,00 en vorderde een eerder uitbetaald bedrag van € 874,56 terug. De wederpartij maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd door de Minister ongegrond verklaard. De wederpartij ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Breda, die op 30 september 2005 oordeelde dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig was voorbereid en deze vernietigde. De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de Minister de beslissing op bezwaar onzorgvuldig had voorbereid. De Minister had zich gebaseerd op een gebrekkig advies van het college van burgemeester en wethouders. De rechtbank had ook geoordeeld dat de Minister niet bevoegd was om de huursubsidietoekenning met terugwerkende kracht te herzien voor het reeds uitbetaalde gedeelte. De Minister betoogde dat artikel 36 van de Huursubsidiewet hem wel degelijk de bevoegdheid gaf om de toekenning te herzien en de uitbetaalde huursubsidie terug te vorderen.

De Raad van State oordeelde dat het betoog van de Minister slaagde. De herziening van de huursubsidietoekenning had geen terugwerkende kracht en betrof alleen het lopende subsidietijdvak. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de Minister niet bevoegd was om de huursubsidie te herzien voor het reeds uitbetaalde gedeelte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden waarop deze rustte. De overige gronden van het hoger beroep behoefden geen bespreking, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200509444/1.
Datum uitspraak: 26 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/312 van de rechtbank Breda van 30 september 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2004 is over het subsidietijdvak van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 namens appellant € 1530,48 aan huursubsidie toegekend aan [wederpartij].
Bij besluit van 17 februari 2004 is namens appellant de over dit subsidietijdvak aan [wederpartij] toegekende huursubsidie gewijzigd van € 1530,48 in € 0,00 en de over dit tijdvak aan haar uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 874,56 teruggevorderd.
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 november 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. Brocks, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), zoals dit ten tijde van belang luidde, kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend:
a. in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, of
b. als gevolg van het niet naleven van de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Hsw kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:
a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de Minister bekend zouden zijn geweest,
b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of
c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw, voor zover hier van belang, kan als het eerste lid toepassing vindt de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder.
2.2.    Niet in geschil is het oordeel van de rechtbank dat appellant de beslissing op bezwaar onzorgvuldig heeft voorbereid, door bij het nemen ervan uit te gaan van een gebrekkig advies van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2004, en dat de beslissing op bezwaar derhalve is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
2.3.    Ten aanzien van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar heeft de rechtbank beoordeeld of appellant de huursubsidietoekenning met terugwerkende kracht mocht herzien.
Daaromtrent heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in het onderhavige geval niet bevoegd was om de toegekende huursubsidie te herzien voor zover het gaat om het reeds tot uitbetaling gekomen gedeelte daarvan. Aan dit oordeel heeft de rechtbank artikel 36 van de Hsw ten grondslag gelegd. Het hoger beroep richt zich tegen dat oordeel.
2.4.    Appellant betoogt, onder meer, dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 36, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van de Hsw de grondslag biedt voor herziening van huursubsidietoekenning over een lopend subsidietijdvak en terugvordering van de daarover reeds uitbetaalde huursubsidie. Artikel 36, tweede lid, van de Hsw heeft volgens appellant geen betrekking op terugvordering van huursubsidie over een lopend subsidietijdvak.
2.5.    Dit betoog slaagt. Aan de herziening van de huursubsidietoekenning is in het besluit van 17 februari 2004 geen terugwerkende kracht verleend als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Hsw. Die herziening heeft uitsluitend betrekking op de huursubsidietoekenning over het lopende subsidietijdvak van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 en derhalve niet op één of meer daaraan voorafgaande subsidietijdvakken als bedoeld in dit artikellid. Van één van de in dit artikellid bepaalde gevallen hoefde derhalve geen sprake te zijn om te mogen overgaan tot herziening van de huursubsidietoekenning over dit subsidietijdvak en terugvordering van de met betrekking daartoe uitbetaalde huursubsidie. Zoals appellant terecht betoogt biedt artikel 36, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van de Hsw daarvoor de grondslag. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
Indien appellant op grond van artikel 36, eerste lid, van de Hsw bevoegd zou zijn tot herziening van de huursubsidietoekenning over het subsidietijdvak van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 - hetgeen hier niet ter toetsing voorligt - was hij in beginsel op grond van deze bepaling, in samenhang met het derde lid ervan, bevoegd om de over dit subsidietijdvak uitbetaalde huursubsidie terug te vorderen. Het voorgaande in aanmerking genomen heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat appellant in het onderhavige geval niet bevoegd was om de toegekende huursubsidie te herzien voor zover het gaat om het reeds tot uitbetaling gekomen gedeelte daarvan.
2.6.    Gelet op het voorgaande, behoeven de overige gronden van het hoger beroep geen bespreking.
2.7.    Het hoger beroep is gegrond. Nu appellant niet is opgekomen tegen de vernietiging van de beslissing op bezwaar, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Hulst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006
402.