200505348/1.
Datum uitspraak: 26 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap "Orange Nederland N.V.", gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/1428 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kampen.
Bij besluit van 11 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kampen (hierna: het college) geweigerd aan appellante vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een antenne-installatie voor mobiele telefonie op het pand gelegen aan de Meeuwenweg 1 te Kampen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 15 september 2005 hebben [partijen], die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 30 september 2005 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J. Webbink en mr. G.J. Zwenne, beiden advocaat te Den Haag, drs. K.J.W. de Jong en mr. E. van Kolwijk, bedrijfscoördinator respectievelijk bedrijfsjurist in dienst van appellante, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Proper, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij].
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het bouwplan behelst het plaatsen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telefonie op het dak van een 11,75 meter hoog pand dat is gelegen in het beschermde stadsgezicht van Kampen.
Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omgeving Meeuwenweg" de bestemming "Gestapelde woningen W(s)".
2.2. Ter zitting is gebleken dat appellante niet langer betwist dat de bouw van de antenne-installatie ook vanwege het beoogd gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet past in de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985).
2.3.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1 en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunnnigplichtige bouwwerken (hierna: het BBLB) wordt, voor zover thans van belang, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5 als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet voorts aangemerkt het bouwen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie, mits bij bouwen op of aan een bouwwerk de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, minder is dan 5 meter.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van het BBLB is een lichte bouwvergunning voorts vereist voor het bouwen, bedoeld in artikel 3, indien dat plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het BBLB is, voor zover thans van belang, een lichte bouwvergunning voorts vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat van de bouwwerken, bedoeld in de aanhef van de onderdelen e en f, de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder is dan 40 meter.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m2.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro 1985 komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het BBLB, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 m.
2.3.2. Het betoog van appellante slaagt. De rechtbank heeft niet onderkend dat in dit geval niet artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 van toepassing is, maar artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1 en onder b, van het BBLB, gelezen in samenhang met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder b is, nu de antennemast lager is dan 40 meter een lichte bouwvergunning nodig. Derhalve is sprake van een antenne-installatie als bedoeld in het BBLB en kan hiervoor ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro 1985 vrijstelling worden verleend als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de nota Nationaal Antennebeleid (Kamerstukken II, 2000/01, 27 561, nrs. 1-2) uitdrukkelijk is aangekondigd dat antenne-installaties tot een hoogte van 40 meter, welke worden gebouwd in de bebouwde kom, onder de werking van artikel 19, derde lid, van de WRO worden gebracht en dat in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro 1985 in de daartoe strekkende wettelijke bepaling is voorzien (vergelijk nota van toelichting bij artikel 10 van het Besluit van 13 juli 2002, houdende voorschriften omtrent het bouwen waarvoor het vereiste van een bouwvergunning niet geldt, en omtrent het bouwen waarvoor een lichte bouwvergunning is vereist; Stb. 2002, 410, p. 41).
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Nu de rechtbank niet aan de door appellante aangevoerde beroepsgronden is toegekomen, zal de Afdeling deze alsnog beoordelen.
2.5. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de bezwaren van het college tegen het bouwplan onredelijk zijn, dat het stedenbouwkundige advies is gebaseerd op onjuiste gegevens en dat de belangenafweging door het college in het voordeel van appellante had dienen uit te vallen, omdat zij anders niet aan haar contractuele verplichting tot realisering van een landelijk dekkend antennenetwerk kan voldoen.
2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft zijn weigering gebaseerd op de beleidsregels "UMTS- en GSM antenne-installaties" (hierna: de beleidsregels). Deze beleidsregels zijn op voorstel van het college op 26 juni 2002 door de raad van de gemeente Kampen vastgesteld en op 11 juli 2002 in werking getreden. Op grond van de beleidsregels moet in alle gevallen de plaatsing van een GSM-antenne-installatie op de betreffende locatie zowel uit stedenbouwkundig als uit welstandsoogpunt aanvaardbaar zijn en naar hoogte en schaal bij het gebouw en/of landschap passen. Voorts staat in de beleidsregels dat in principe aan het plaatsen van een antenne-installatie binnen het beschermde stadsgezicht geen medewerking wordt verleend tenzij geen technische alternatieven aanwezig zijn, en dat een dergelijke plaatsing in principe alleen mag indien het geheel vanaf de straat aan het oog wordt onttrokken.
Dat appellante, zoals zij stelt, er alles aan heeft gedaan om aan de beleidsregels te voldoen, maakt de constatering dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het beleid, niet onjuist.
De Afdeling is van oordeel dat deze beleidsregels aanvaardbaar zijn. Zij neemt op grond van het verhandelde ter zitting in aanmerking dat binnen het beschermd stadsgebied locaties gevonden kunnen worden waar geplaatste antennes vanaf de straat niet of nauwelijks zichtbaar zijn.
In het stedenbouwkundig advies van 18 februari 2004 wordt gewezen op de onevenredige aantasting door het bouwwerk van het straatbeeld ter plaatse. De zichtlijnen in het stratenpatroon worden volgens het advies doorkruist door het verticale object dat markant is gepositioneerd op het woongebouw dat de vorm heeft van een blokkendoos. Het college heeft tevens ter zitting verklaard dat het stedenbouwkundig advies is uitgebracht naar aanleiding van de gewijzigde aanvraag van 27 augustus 2003, zodat dit advies niet gebaseerd is op onjuiste gegevens. Appellante bestrijdt voorts niet dat de antenne-installatie op de door haar beoogde plaats niet geheel aan het oog is onttrokken. Dat dit volgens haar op die plaats niet mogelijk is, maakt niet dat sprake is van het ontbreken van technische alternatieven als bedoeld in de beleidsregels. Evenmin kan de omstandigheid dat eigenaren van panden die geschikt zijn voor plaatsing van de antenne-mast geen toestemming geven gewicht in de schaal leggen. Een gebrek aan privaatrechtelijke overeenstemming betekent niet dat technische alternatieven ontbreken. Voorts verplicht de omstandigheid dat appellante, naar zij stelt, geen alternatieven heeft om een landelijk dekkend antennenetwerk voor haar afnemers te realiseren, wat hier ook van zij, het college evenmin tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning.
Het college heeft, gezien bovenstaande, in bezwaar in redelijkheid de weigering tot verlening van vrijstelling kunnen handhaven en de bouwvergunning terecht geweigerd.
2.6. In verband met het vorenstaande zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.7. De Afdeling acht, nu het bestreden besluit van 6 oktober 2004 rechtmatig wordt geoordeeld, geen aanleiding aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 mei 2005, Awb 04/1428;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de gemeente Kampen aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006