200505408/1.
Datum uitspraak: 26 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. [appellanten sub 3], gevestigd te [plaatsen],
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellante sub 5], wonend te [woonplaats],
6. het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
8. de vereniging "Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant", gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 30 september 2004 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2004, het bestemmingsplan "Den Dungen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 mei 2005, kenmerk 1036677, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2005, appellante sub 2 bij brief van 28 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2005, appellante sub 3 bij brief van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2005, appellanten sub 4 bij brief van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2005, appellante sub 5 bij faxbericht van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellant sub 6 bij brief van 30 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, appellant sub 7 bij brief van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, en appellante sub 8 bij faxbericht van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2005 en 23 december 2005 hebben [partij A] en anderen respectievelijk [partij B] en [partij C] die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, uitsluitend terzake van de ontvankelijkheid van appellante sub 5 en appellant sub 7, behandeld op 7 februari 2006, waar appellante sub 5, in persoon en bijgestaan door mr. H.G.J.E. Plagge, appellant sub 7, in persoon en bijgestaan door mr. M.A.W. Ketelaars, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Tevens is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. R. Sibon, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellante sub 5 en appellant sub 7 hebben geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad en tegen het vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders, voor zover hier van belang, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze en bedenkingen in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
2.3. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellante sub 5 gestelde omstandigheid dat zij als gevolg van ziekte van haar echtgenoot en de aandoening van haar zoon geen tijd en aandacht had om kennis te nemen van de publicaties van het ontwerp- en het vastgestelde bestemmingsplan. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante om zorg te dragen voor behartiging van haar belangen gedurende deze situatie, al dan niet door inschakeling van een derde. Nu appellante heeft nagelaten dergelijke maatregelen te treffen, dienen de hieruit voortvloeiende gevolgen voor haar rekening te blijven.
2.4. Evenmin is rechtvaardiging gelegen in de stelling van appellante sub 5 en appellant sub 7 dat uit de publicaties van de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde plan in redelijkheid niet valt op te maken dat hun percelen - Zandstraat 25 respectievelijk Zandstraat 14a te Sint-Michielsgestel - betrokken zijn bij het onderhavige plan.
Bij de publicaties van het ontwerp-plan en het vastgestelde plan kan ingevolge artikel 23, eerste lid, en artikel 27, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelezen in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van het plan. Hieronder wordt onder meer begrepen de aanduiding van het gebied waarop het plan betrekking heeft.
In dit geval is in de publicaties van het ontwerp-bestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan de zakelijke inhoud van het plan als volgt verwoord:
"Het bestemmingsplan vervangt de vele vigerende bestemmingsplannen in de bebouwde kom van Den Dungen (en Maaskantje) die gezien de leeftijd en systematiek onvoldoende zijn toegesneden op de actuele situatie en op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het plan heeft een overwegend beheerskarakter, met voldoende mogelijkheden voor aanpassing en wijziging van functies binnen het plangebied. Daarnaast worden in het plan, direct dan wel indirect, ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De plannen voor zorgcentrum De Donk, de ontwikkeling van een dorpscentrum rond de kerk en dit zorgcentrum en de plannen voor een educatief cluster zijn meegenomen. De (toekomstige) woningbouwlocatie 'Plan Jacobs' is eveneens meegenomen, beperkt is er ook ruimte voor een aantal particuliere woningbouwplannen."
De kernen Den Dungen en Maaskantje grenzen aan elkaar en liggen op aanzienlijke afstand van de kern Sint-Michielsgestel. Uit onder meer de door appellante sub 5 toegezonden kaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Maaskantje" is gebleken dat de percelen Zandstraat 25 en Zandstraat 14a behoren tot de bebouwde kom van Maaskantje. Ter zitting is gebleken dat ter hoogte van de percelen sprake is van een gesloten lintbebouwing. Voorts staan de verkeersborden 'bebouwde kom' ten zuiden van de percelen. De bij de adressen behorende postcode behoort bij de kern Sint-Michielsgestel én de kern Maaskantje.
De Afdeling is van oordeel dat in de publicatie de zakelijke inhoud voldoende duidelijk is aangegeven, aangezien in de publicatietekst is aangegeven dat het plan ook de vigerende plannen in de bebouwde kom van Maaskantje vervangt. De omstandigheid dat in de publicatie enkele ontwikkelingen expliciet worden vermeld die gesitueerd zijn in het centrum van Den Dungen, doet niet af aan deze conclusie. De zin die begint met het woord 'daarnaast' maakt in algemene zin melding van het mogelijk maken van ontwikkelingen. De daarna genoemde ontwikkelingen houden niet een limitatieve opsomming van de mogelijke ontwikkelingen in. Ook de omstandigheid dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan een deel van het plan vanwege onduidelijkheid van de publicatietekst, doet niet aan die conclusie af. Deze onthouding van goedkeuring heeft betrekking op gronden gelegen in het noorden van Den Dungen en betreft een bedrijventerrein.
Ook overigens is er voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de bekendmaking van de terinzagelegging. Anders dan appellant sub 7 stelt bevat de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch enig ander wettelijk voorschrift een bepaling op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan of een vastgesteld bestemmingsplan.
2.5. De beroepen van appellante sub 5 en appellant sub 7 zijn niet-ontvankelijk.
2.6. Ter verdere voorbereiding van de behandeling van de beroepen van appellanten sub 1, 2, 3, 4, 6 en 8 wordt het onderzoek heropend. De Afdeling acht in dat kader nader onderzoek door de Stichting advisering bestuursrechtspraak naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor deze appellanten aangewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft appellante sub 5 en appellant sub 7 geen aanleiding. Wat betreft de overige appellanten zal daarover worden besloten in de uitspraak op hun respectieve beroepen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen van appellante sub 5 en appellant sub 7 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. van Buuren w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006