200600948/2.
Datum uitspraak: 21 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 21 april 2005 heeft de gemeenteraad van Veere het bestemmingsplan "Nimmerdor" vastgesteld.
Bij besluit van 29 november 2005, kenmerk RMW0512049/120/6, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 1 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Veere, vertegenwoordigd door M. Jonker, ambtenaar van de gemeente, en mr. J.R.F. de Keijzer, adviseur. Verzoeker is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van 65 woningen, een zogenoemd woonzorgcomplex en overige maatschappelijke voorzieningen aan de noordzijde van de kern Grijpskerke.
2.3. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Hij voert aan dat het plan in strijd is met provinciaal beleid nu dit, gezien de binnen de kern aanwezige inbreidingslocaties, leidt tot onnodige aantasting van het open landschap. Voorts is het aan het plan ten grondslag liggende luchtkwaliteitonderzoek volgens verzoeker gebrekkig. Ook voorziet het plan volgens hem ten onrechte niet rechtstreeks in een peuterspeelzaal nu aan deze voorziening grote behoefte bestaat.
Verzoeker plaatst ten slotte vraagtekens bij de onafhankelijkheid van een ambtenaar die betrokken is geweest bij het advies dat de provinciale subcommissie gemeentelijke plannen aan verweerder heeft uitgebracht.
2.3.1. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Het plan is volgens hem niet in strijd met provinciaal beleid. Het aan het plan ten grondslag liggende luchtkwaliteitonderzoek voldoet volgens hem aan de daaraan gestelde eisen. De onafhankelijkheid van de door verzoeker bedoelde ambtenaar is volgens verweerder gewaarborgd.
2.3.2. Het plangebied bestaat voor een deel uit een voormalige bedrijfslocatie en voorziet derhalve in zoverre niet in uitbreiding van de kern.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, acht de Voorzitter aannemelijk dat de woningen, het woonzorgcomplex en de overige maatschappelijke voorzieningen waarin het plan voorziet, niet geheel op de in de kern aanwezige inbreidingslocaties kunnen worden gebouwd, nu deze beperkt in aantal en omvang zijn en zeer verspreid liggen. Niet in geschil is dat het plan voorziet in de woningbehoefte van de kern. Anders dan verzoeker stelt, staat het provinciaal beleid er in een dergelijk geval niet aan in de weg om de bestaande kern uit te breiden.
De in het Besluit luchtkwaliteit 2005 gestelde grenswaarden gelden voor een aantal stoffen onmiddellijk bij uitvoering van het plan en voor de overige stoffen vanaf 1 januari 2010. Het aan het plan ten grondslag liggende luchtkwaliteitonderzoek heeft evenwel slechts betrekking op de jaren 2004 en 2015 en geeft derhalve geen inzicht in de verwachte luchtkwaliteit op de voor het Besluit luchtkwaliteit 2005 relevante momenten van uitvoering van het plan en in 2010. De Voorzitter verwacht evenwel niet dat de Afdeling in de hoofdzaak in dit gebrek aanleiding zal zien om het goedkeuringsbesluit te vernietigen. Daarbij neemt hij in aanmerking dat de berekende concentraties zonder uitvoering van het plan, in beide onderzochte jaren aanzienlijk onder de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 genoemde grenswaarden blijven en deze concentraties bij uitvoering van het plan volgens het onderzoek in geringe mate toenemen. Voorts is van belang dat in het onderzoek de zogenoemde zeezoutcorrectie op grond van artikel 5 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 in samenhang met de Meetregeling luchtkwaliteit 2005 niet is doorgevoerd. Op grond daarvan mag de berekende jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) in de gemeente Veere met 6 microgram per kubieke meter worden verminderd. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter op voorhand niet aannemelijk dat uitvoering van het plan zal leiden tot een situatie waarin niet kan worden voldaan aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd omtrent het ontbreken van een bestemming die voorziet in een peuterspeelzaal, kan niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening nu ook de Afdeling in de hoofdzaak niet kan bewerkstelligen dat het plan alsnog in een dergelijke bestemming voorziet. Overigens blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat een in rechte onaantastbare bouwvergunning is verleend voor de bouw van een peuterspeelzaal aan de Bergpadschool, waarmee is voorzien in de behoefte aan deze voorziening en de grondslag van dit bezwaar vervalt.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd omtrent de onafhankelijkheid van een ambtenaar van de provinciale subcommissie gemeentelijke plannen, geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De genoemde commissie heeft slechts een advies uitgebracht waaraan verweerder bij de besluitvorming niet was gebonden. Bovendien maakte de door verzoeker bedoelde ambtenaar geen deel uit van deze commissie.
Ten slotte is niet aannemelijk dat de bedoelde ambtenaar betrokken is geweest bij de gemeentelijke voorbereiding van het bestemmingsplan, nu hij zijn werkzaamheden bij de gemeente Veere bijna anderhalf jaar voordat het voorontwerp ter inzage is gelegd heeft beëindigd.
2.3.3. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met uitvoering van het plan, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006