200600136/3.
Datum uitspraak: 21 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Venray,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Venray het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Bij besluit van 13 december 2005, kenmerk 2005/57938, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, en het college van burgemeester en wethouders van Venray bij brief van 24 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 25 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2006, heeft [verzoeker sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 24 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar het college van burgemeester en wethouders van Venray, vertegenwoordigd door F. Aarts, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I.M.D. Vossen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Venray, vertegenwoordigd door F. Aarts, voornoemd.
[verzoeker sub 1] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Venray.
2.3. [verzoeker sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel voor zijn gronden aan [locatie] te [plaats] dat voorziet in de bestemming "Burgerwoning". Hij voert aan dat ter plaatse al sinds 1985 motorvoertuigen worden gerepareerd, zodat een bedrijfsbestemming toegekend had moeten worden. Aangezien het gemeentebestuur volgens verzoeker handhavend wil optreden tegen dit gebruik van de gronden, verzoekt hij om de goedkeuring van dit plandeel te schorsen.
2.3.1. Verweerder acht het bestreden plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend.
Hij wijst er in het kader van deze procedure op dat het gebruik dat verzoeker van zijn gronden maakt voor de reparatie van motorvoertuigen ook in strijd was met vorige bestemmingsplan zodat spoedeisend belang ontbreekt.
2.3.2. In het geldende bestemmingsplan is aan de gronden van verzoeker de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Het gebruik dat hij van deze gronden maakt voor de reparatie van motorvoertuigen, is in strijd met deze bestemming. Ter zitting is onweersproken gesteld dat het gebruik dat verzoeker maakt van zijn gronden voor de reparatie van motorvoertuigen, is aangevangen na inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan voor deze gronden. Mede gelet op de stukken, gaat de Voorzitter voorshands uit van de juistheid van deze stelling. Dit oordeel brengt met zich dat het met de bestemming strijdige gebruik dat verzoeker van zijn gronden maakt niet wordt beschermd door het in het geldende bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht. Gelet hierop en op het in dat bestemmingsplan vervatte verbod op gebruik van gronden in strijd met de daaraan gegeven bestemming, biedt ook het thans nog geldende bestemmingsplan een basis voor handhavend optreden tegen dit met de bestemming strijdige gebruik van de gronden.
Verzoeker kan derhalve met inwilliging van zijn verzoek niet bereiken dat tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat hij van zijn gronden maakt, niet handhavend kan worden opgetreden door het gemeentebestuur. Niet gebleken is dat de belangen van verzoeker door inwerkingtreding van het plan anderszins worden geschaad. Gelet hierop ontbreekt het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisende belang en dient het verzoek te worden afgewezen.
2.4. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de zinsnede 'op gronden met de aanduiding B6 bedraagt maximaal 400 m²' in artikel 23, tweede lid, onder g, van de planvoorschriften. Hij voert aan dat deze onthouding van goedkeuring gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 23, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften, ertoe leidt dat het gehele bestemmingsvlak met de aanduiding 'B6' voor detailhandel kan worden gebruikt, hetgeen in strijd is met gemeentelijk en provinciaal beleid.
Gelet hierop verzoekt hij om schorsing van de goedkeuring van artikel 23, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften voor zover het de aanduiding 'B6' betreft.
2.4.1. Verweerder stelt dat per abuis goedkeuring is verleend aan het bepaalde in artikel 23, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften en verzoekt dan ook om inwilliging van het verzoek.
2.4.2. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Venray is gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de voornoemde zinsnede uit artikel 23, tweede lid, onder g, van de planvoorschriften en niet tegen de goedkeuring van artikel 23, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften voor zover het de aanduiding 'B6' betreft. De goedkeuring van dit voorschrift is ook in de overige beroepen niet bestreden.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht valt de goedkeuring van artikel 23, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften voor zover het de aanduiding 'B6' betreft daarmee buiten de omvang van het geding in de hoofdzaak. De Voorzitter kan, gezien het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, niet buiten de omvang van het geding in de hoofdzaak treden. Het verzoek dient om die reden dan ook te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006