ECLI:NL:RVS:2006:AW3960

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200601960/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor wateronttrekking ten behoeve van bouwrijp maken woonwijk

Bij besluit van 13 januari 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan de commanditaire vennootschap "Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong C.V." een vergunning verleend voor het onttrekken van water aan de bodem ten behoeve van het bouwrijp maken van een nieuwe woonwijk. Dit besluit is op 2 februari 2006 ter inzage gelegd. Verzoeker heeft op 12 maart 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, met een verzoek om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar verzoeker en vertegenwoordigers van verweerder en vergunninghoudster aanwezig waren.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoeker betoogde dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag onjuiste perceelnummers heeft gebruikt. De Voorzitter concludeerde dat de aanvraag een plattegrond bevatte die voldoende duidelijkheid gaf over het werkgebied en dat de wijziging van perceelnummers geen aanleiding gaf voor inwilliging van het verzoek.

Daarnaast stelde verzoeker dat er geen rekening was gehouden met mogelijke verontreiniging van de bodem door asbest. De Voorzitter constateerde dat verweerder deze effecten had betrokken bij de beoordeling en dat er geen verontreiniging met asbest was geconstateerd. Ook andere argumenten van verzoeker, zoals gesprekken met de gemeente Nijmegen over compensatiegronden, werden niet relevant geacht voor de beoordeling van de aanvraag.

Gezien het voorgaande heeft de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.

Uitspraak

200601960/2.
Datum uitspraak: 18 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder aan de commanditaire vennootschap "Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong C.V." (hierna: vergunninghoudster) een vergunning verleend voor het onttrekken van water aan de bodem ten behoeve van het bouwrijp maken van een nieuwe woonwijk. Dit besluit is op 2 februari 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2006.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.W. Lubberding en ir. S.A. van den Bos, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door P. de Wit, procesmanager, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker betoogt dat uit kadastrale gegevens blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van onjuiste perceelnummers is uitgegaan.
2.2.1.    De Voorzitter stelt op basis van de stukken vast dat bij de aanvraag een plattegrond is gevoegd waarop is aangegeven wat het werkgebied is. Daaruit blijkt naar het oordeel van de Voorzitter afdoende waar grondwater zal worden onttrokken. In de omstandigheid dat na het indienen van de aanvraag de daarin vermelde perceelnummers zijn gewijzigd en in verband met die wijziging van kadastrale gegevens de perceelnummers als opgenomen in het bestreden besluit niet overeenkomen met die zijn vermeld in de aanvraag - wat daar overigens van zij - ziet de Voorzitter dan ook geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek.
2.3.    Verzoeker betoogt voorts dat geen rekening is gehouden met verontreiniging van de bodem. Volgens hem is de grond waaraan grondwater zal worden onttrokken verontreinigd met asbest door sloop van een boerderij.
2.3.1.    De Voorzitter constateert op basis van de stukken dat verweerder effecten van mogelijke verontreiniging van de bodem bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. Ter zitting heeft verweerder hierover naar voren gebracht dat geen verontreiniging van de bodem met asbest is geconstateerd. Niet aannemelijk is geworden dat dit onjuist is. Evenmin is aannemelijk geworden dat de grondwateronttrekking zal leiden tot verspreiding van eventuele verontreiniging van de bodem met andere stoffen dan asbest. De Voorzitter constateert voorts dat verweerder aan het besluit een aantal voorschriften heeft verbonden ter voorkoming dan wel beperking van verontreiniging. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoeker hieromtrent heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding het verzoek in te willigen.
2.4.    Verzoeker heeft voor het overige verwezen naar gesprekken tussen hem en de gemeente Nijmegen over compensatiegronden en het voornemen om in het nieuwe woongebied een riooloverstort te plaatsen. Deze gronden raken niet het kader dat verweerder bij de beoordeling van onderhavige aanvraag diende te hanteren en kunnen geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Gelet hierop leiden ook deze gronden van het verzoek niet tot inwilliging daarvan.
2.5.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006
157-428.