ECLI:NL:RVS:2006:AW3958

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200601363/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Drimmelen

Op 18 april 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen had op 27 september 2005 een wijzigingsplan vastgesteld voor een locatie, dat goedgekeurd werd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Verzoekers hebben op 14 februari 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 april 2006 zijn de verzoekers en de verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, gehoord. Het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar van de gemeente. De Voorzitter heeft overwogen dat de ontvankelijkheid van het beroep vaststaat, omdat een aantal verzoekers in de nabijheid van het plangebied woont en als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De Voorzitter heeft vastgesteld dat het wijzigingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe varkensstal, maar dat de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan 'Buitengebied' niet toestaat dat een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gevestigd. Hierdoor is de Voorzitter van mening dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200601363/2.
Datum uitspraak: 18 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen heeft bij besluit van 27 september 2005, het wijzigingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Bij besluit van 22 november 2005, kenmerk 1132780/1150338, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 3 april 2006 heeft [partij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar van de gemeente. Ter zitting is [partij], met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Naar aanleiding van de reactie van [partij] overweegt de Voorzitter ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep als volgt.
Ter zitting is gebleken dat een aantal verzoekers in de directe nabijheid van het plangebied woont en derhalve als belanghebbende kan worden aangemerkt. Aangezien de ontvankelijkheid van het beroep daarmee in zoverre vast staat, ziet de Voorzitter geen aanleiding om in het kader van deze procedure in te gaan op de vraag of ieder van de verzoekers als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Het feit dat een aantal verzoekers geen zienswijze bij het gemeentebestuur heeft ingediend en het feit dat bepaalde beroepsgronden niet in de zienswijzen zijn aangevoerd, leiden niet tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. De Wet op de Ruimtelijke Ordening stelt niet het vereiste dat - voor het kunnen indienen van een ontvankelijk beroep - zienswijzen bij het gemeentebestuur moeten zijn ingebracht.
2.4.    Het plan voorziet in verandering van de vorm van het agrarisch bouwblok dat in het bestemmingsplan "Buitengebied" is toegekend aan de gronden aan de [locatie], teneinde de bouw van een nieuwe varkensstal bij de ter plaatse gevestigde intensieve varkenshouderij mogelijk te maken.
2.5.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren aan dat het plan in strijd is met het provinciaal planologisch beleid zoals dat is vastgelegd in het zogenoemde gebiedsplan "Wijde Biesbosch". Daarnaast stellen zij dat de procedure onzorgvuldig is verlopen waardoor zij hun bezwaren onvoldoende naar voren hebben kunnen brengen en deze in de besluitvorming niet zijn meegewogen.
2.6.    Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht.
2.7.    De gronden aan de [locatie] hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Agrarisch gebied". Op de plankaart behorend bij het bestemmingsplan is op deze gronden een agrarisch bouwblok aangeduid. Uit de legenda bij deze kaart volgt dat met een asterisk een agrarisch bouwblok wordt aangeduid voor een zogenoemd niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Binnen het bouwblok op de gronden aan de [locatie] is geen asterisk ingetekend. Gezien deze wijze van aanduiden van de bestemming op de plankaart en het in het plan opgenomen verbod op het gebruik van de gronden in strijd met de daaraan in het plan toegekende bestemming, volgt de Voorzitter voorshands het standpunt van het gemeentebestuur dat het gebruik van het bouwblok aan de [locatie] voor de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan. Dit oordeel brengt met zich dat de in het voorliggende wijzigingsplan voorziene vormverandering van het bouwblok als zodanig niet mogelijk maakt dat bij de ter plaatse gevestigde intensieve varkenshouderij een nieuwe varkensstal kan worden gebouwd.
Gelet hierop zal inwerkingtreding van het plan niet leiden tot onomkeerbare gevolgen in de periode tot aan de uitspraak op het beroep van verzoekers. Evenmin is gebleken dat de belangen van verzoekers door inwerkingtreding van het plan anderszins worden geschaad. Daarbij is van belang dat ter zitting van de zijde van het gemeentebestuur is toegezegd dat de vertegenwoordiger van verzoekers persoonlijk op de hoogte zal worden gehouden van een eventuele procedure tot wijziging van de voor de gronden aan de [locatie] geldende bestemming. Gelet hierop ontbreekt het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisende belang en dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Rop
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006
417.