ECLI:NL:RVS:2006:AW2246

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505025/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor watersporthotel in Amsterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 1 juli 2003 geweigerd om aan appellante een vrijstelling en een reguliere bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een watersporthotel op een perceel in Amsterdam. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 22 januari 2004 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 29 april 2005 het beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 28 februari 2006 behandeld. Appellante betoogde dat het college ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met de bestemming 'Bedrijven en inrichtingen ten behoeve van de watersport'. Appellante stelde dat het hotel specifiek gericht was op watersportrecreanten en daarom in overeenstemming was met de bestemming. De Raad van State oordeelde echter dat het hotel niet voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften, aangezien het niet als een gebouw dat verband houdt met de bestemming kon worden aangemerkt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een van rechtswege verleende bouwvergunning.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 19 april 2006.

Uitspraak

200505025/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/916 van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) geweigerd aan appellante vrijstelling en een reguliere bouwvergunning te verlenen voor een gebouw met logiesfunctie ten behoeve van een watersportbedrijf, jachthaven op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 januari 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2005, verzonden op 3 mei 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door H.O. Dijkhuis, bijgestaan door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Braams, mr. R. van Bommel en I. Harder, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het perceel is ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan industriegebied Amstel" bestemd voor "Bedrijven en inrichtingen ten behoeve van de watersport".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, mogen op de gronden bestemd voor "Bedrijven en inrichtingen ten behoeve van de watersport" slechts gebouwen worden opgericht, welke verband houden met deze bestemming.
2.2.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het bouwplan terecht in strijd met de bestemming "Bedrijven en inrichtingen ten behoeve van de watersport" heeft geacht. Volgens appellante voorziet het bouwplan in een watersporthotel dat verband houdt met die bestemming.
Dit betoog faalt. De omstandigheid dat het hotel waarin het bouwplan voorziet naar zeggen van appellante nadrukkelijk is gericht op watersportrecreanten en in verbinding staat met een op het perceel te vestigen watersportbedrijf, daargelaten wat daar verder van zij, maakt niet dat het zich in planologische zin zodanig van een regulier hotel onderscheidt dat het om die reden kan worden aangemerkt als een gebouw verband houdende met de bestemming "Bedrijven en inrichtingen ten behoeve van de watersport". Ter zitting is van de zijde van appellante erkend dat niet is beoogd beperkingen te stellen bij de exploitatie van het hotel aan onder meer de toe te laten gasten en dat het hotel voor een ieder openstaat. De rechtbank heeft voorts terecht van belang geacht dat in het bestemmingsplan met de bestemming "Openbare gebouwen of gebouwen met bijzondere bestemming met erf", anders dan in de op het perceel rustende bestemming, uitdrukkelijk is voorzien in de mogelijkheid van vestiging van hotels. Van een van rechtswege verleende bouwvergunning, zoals appellante stelt, is gelet op het voorgaande geen sprake.
2.3.    Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn weigering om voor het bouwplan vrijstelling te verlenen niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven. In de "Structuurschets Korte Ouderkerkerdijk" is aangegeven dat de strook buitendijksland een recreatieve functie zal hebben die zich richt op voorzieningen voor de watersport waarop de bebouwing een paviljoenachtige karakter moet hebben die met grote tussenruimten is geprojecteerd waardoor in een lange zichtlijn over de Amstel het hart van de stad kan worden ervaren. Een hotel met een hoogte van 60 m is daarmee in strijd. De door appellante genoemde "startnotitie Overamstel, stedenbouwkundig programma van eisen" en "Visie Overamstel" voorzien op deze locatie evenmin in grootschalige hotelbebouwing, terwijl de door haar genoemde Nota Hotelbeleid 1999-2003 niet een specifiek op deze locatie gerichte visie bevat.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006
412.