200508521/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel, het wijzigingsplan "Wijzigingsplan van bp. Buitengebied Texel voor het kampeerterrein De Driehoek, kadastraal bekend, gemeente Texel, sectie S, nr. 728" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 30 augustus 2005, nr. 2005-35752, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
[Belanghebbenden] van Camping De Driehoek hebben te kennen gegeven als partij te willen deelnemen aan het geding. Zij zijn daartoe op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2006, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Texel, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witter, ambtenaar van de gemeente, en [belanghebbenden] van Camping De Driehoek, vertegenwoordigd door ir. B.W. de Waal.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming in het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" (hierna: het bestemmingsplan) op het in geding zijnde perceel in een bestemming ten behoeve van recreatieterreinen. Daarmee wordt beoogd de bestaande camping op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Texel, met ongeveer één hectare grond en 50 slaapplaatsen uit te breiden.
Het standpunt van appellant
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan voor zover dat voorziet in de uitbreiding van de camping met ongeveer één hectare. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet voldaan wordt aan de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan. Hij stelt in dit verband dat op het parkeerterrein waaraan de voorziene uitbreiding grenst op de peildatum van 9 juli 1996 geen slaapplekken aanwezig waren en dat het wijzigingsplan mede daarom een nieuwe ontwikkeling inhoudt en geen afronding is van de bestaande bedrijfsvoering. Voorts is hij van mening dat, omdat de nieuwe voorziene stacaravans ter plaatse verkocht zullen worden, de rentabiliteit van het bestaande bedrijf niet zal worden verbeterd. Tevens beroept appellant zich op het gelijkheidsbeginsel.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan binnen de in het bestemmingsplan gestelde grenzen blijft. Voorts heeft hij het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Ingevolge artikel 29, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen voor het uitbreiden van de bestemming "Recreatieterreinen" met de aanduiding "k, klasse k" tot een maximum van twee hectare ten behoeve van kwaliteitsverbetering en/of het realiseren van meer recreatieve slaapplaatsen dan het plan mogelijk maakt, mits een totaal aantal van 47.000 recreatieve slaapplaatsen nog niet is bereikt en mits voldaan wordt aan de volgende criteria:
a. de uitbreiding mag alleen plaatsvinden op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied";
b. voor uitbreiding komen alleen bedrijven in aanmerking die op het moment van de eerste tervisielegging van het op 9 juli 1996 vastgestelde bestemmingsplan (5 maart 1996) over recreatieve slaapplaatsen beschikken;
d. groeimogelijkheden voor met name kleinschalige bedrijven om de werkgelegenheid te behouden of te vergroten en de rentabiliteit van die bedrijven te verbeteren;
f. de uitbreiding mag geen nieuwe ontwikkeling inhouden, maar dient een afronding te zijn van de bestaande bedrijfsvoering.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De gronden waarop de wijziging van de agrarische bestemming in een bestemming ten behoeve van recreatieterreinen betrekking heeft, grenzen aan de gronden waarop thans een parkeerterrein is aangelegd. Dat parkeerterrein is in het bestemmingsplan bestemd als "Recreatieterreinen" met de aanduiding "k, klasse k" en maakt, anders dan appellant veronderstelt, reeds deel uit van het bestaande recreatieterrein. Op het moment van de eerste tervisielegging van het vastgestelde bestemmingsplan waren op het recreatieterrein recreatieve slaapplaatsen aanwezig. Dat die slaapplaatsen zich niet bevonden op het parkeerterrein waaraan de thans voorziene uitbreiding direct grenst, betekent niet, zoals verweerder terecht heeft gesteld, dat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 29, vierde lid, onder b., van de planvoorschriften.
Verder is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding geen nieuwe ontwikkeling inhoudt, maar een afronding is van de bestaande bedrijfsvoering. De uitbreiding sluit immers aan op het parkeerterrein dat deel uitmaakt van het reeds bestaande recreatieterrein. Bovendien is de uitbreiding niet van een zodanige omvang dat daarop een op zichzelf staand recreatieterrein kan ontstaan. Dat de eigenaar van het recreatieterrein voornemens is een deel van de nieuwe stacaravans op den duur te verkopen maakt dat oordeel niet anders. Voorts acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat de rentabiliteit van het bestaande bedrijf als gevolg van de uitbreiding wordt verbeterd, ook bij eventuele verkoop van de nieuwe stacaravans, aannemelijk. In dit verband acht de Afdeling van belang dat aannemelijk is dat de verhuurbaarheid van de gronden en de stacaravans op het kampeerterrein zal toenemen als gevolg van de kwaliteitsverbetering waarop het plan ziet en dat de huuropbrengsten door de voorziene uitbreiding zullen toenemen.
2.6.1. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht gesteld dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan, voor zover in geschil.
2.7. Voorts slaagt het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel niet. De beoogde uitbreiding op Camping De Koorn-aar grenst niet, anders dan in het onderhavige geval, direct aan op bij die camping behorende gronden met een recreatieve bestemming. De situatie op Camping De Koorn-aar komt dan ook niet overeen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.7.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006