200509482/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hornbach Holding B.V." en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hornbach Bouwmarkt B.V.", beide gevestigd te Nieuwegein,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nos. VWW44 05/3724 en WW44 05/3395 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel.
Bij besluit van 6 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Praxis Vastgoed B.V." (hierna: Praxis) een binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bouwmarkt op het perceel Hoofdweg 46 te Capelle aan den IJssel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2005, verzonden op 5 oktober 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 december 2005 heeft Praxis een reactie ingediend.
Bij brief van 11 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Praxis. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G. Heutink, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Huizenaar en W.P. Hensema, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Praxis, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
2.1. Anders dan Praxis stelt heeft het college appellanten terecht aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 6 april 2005. Voldoende aannemelijk is dat het assortiment van het tuincentrum van Hornbach in Nieuwerkerk aan den IJssel en de beoogde bouwmarkt elkaar dusdanig overlappen dat de belangen van appellanten door de vestiging van de bouwmarkt in betekenende mate rechtstreeks worden geraakt.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoofdweg 1998" is het perceel bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden". Vaststaat dat deze bestemming de vestiging op het perceel van detailhandelsbedrijven, waaronder bouwmarkten, niet toelaat. Niet in geschil is verder dat het college ingevolge artikel 5, lid 7, aanhef en onder e, van de planvoorschriften bevoegd is tot het verlenen van een vrijstelling ten behoeve van de vestiging van onder meer een bouwmarkt.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het oordeel van de voorzieningenrechter juist is dat het college ter zake van de verleende vrijstelling ingevolge artikel 5, lid 7, aanhef en onder e, van de planvoorschriften terecht geen onderzoek heeft ingesteld naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit tengevolge van het bouwplan.
2.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Besluit), nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit, voor zover thans van belang, worden onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden en toepassingen van wettelijke voorschriften in ieder geval begrepen de bevoegdheden op grond van de artikelen 2a, 2b, 4a, 6, tweede en zesde lid, 7, 10, 11, eerste en tweede lid, 12, 15, 17, 19, 21, 28, 33, 37, tweede en vijfde lid, 38, tweede lid, 39b, 40 en 41, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Ingevolge artikel 37 van het Besluit treedt het Besluit in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt het ten aanzien van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit Besluit, die zijn uitgeoefend voor dat tijdstip en na 4 mei 2005 terug tot laatstgenoemde datum.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
2.5. Bij koninklijk besluit van 1 augustus 2005, Stb. 2005, 398, is bepaald dat het Besluit in werking treedt op 5 augustus 2005. Gelet op artikel 37 van dat Besluit heeft de voorzieningenrechter, nu de beslissing op bezwaar dateert van na 4 mei 2005, bij de beoordeling van het beroep ten onrechte het Besluit niet van toepassing geacht. Reeds hierom is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling met inachtneming van het Besluit de beroepsgronden beoordelen.
2.6. In artikel 15, eerste lid, onder a, van de WRO is een bevoegdheid van de gemeenteraad neergelegd waarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan gebruik kan worden gemaakt. Deze regeling en het noemen van artikel 15 van de WRO in de opsomming van artikel 7, tweede lid, onder c, van het Besluit leiden er volgens het college toe dat de gemeenteraad bij het opnemen van een binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid in het bestemmingsplan wat de luchtkwaliteitseisen betreft zal moeten vooruitlopen op de mogelijkheid dat het college van die bevoegdheid gebruik maakt. In dat kader zou zo nodig een onderzoek naar de gevolgen van de toepassing van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid voor de luchtkwaliteit moeten plaatsvinden. Bij een concrete aanwending van die bevoegdheid door het college is dan geen plaats meer voor een onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit.
2.7. Appellanten betogen met succes dat deze uitleg van artikel 7, tweede lid, van het Besluit onjuist is. Uit de opsomming van de in het tweede lid, onder c, genoemde artikelen, waaronder valt de vermelding van artikel 10 van de WRO, volgt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan al gehouden is de grenswaarden in acht te nemen. De uitleg die het college geeft aan artikel 7, tweede lid, van het Besluit leidt ertoe dat een afzonderlijke vermelding in dat artikellid van de artikelen 11, eerste en tweede lid, en 15 van de WRO zinledig zou zijn. Het ligt daarom in de rede dat de wetgever heeft beoogd dat ook bij het concrete gebruik van de in het bestemmingsplan toegekende vrijstellingsbevoegdheid onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de in artikel 7 genoemde grenswaarden plaatsvindt.
Het standpunt van Praxis dat een (verdere) overschrijding van grenswaarden slechts noopt tot weigering van een binnenplanse vrijstelling voor zover het afwegingskader voor het verlenen van vrijstelling daartoe ruimte laat, kan, wat er zij van de juistheid van dit standpunt in zijn algemeenheid, niet leiden tot het oordeel dat het college in dit geval een onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit achterwege heeft kunnen laten. Niet uitgesloten is dat het verlenen van binnenplanse vrijstelling van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor de vestiging van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlak van ongeveer 5600 m² gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. De omstandigheid dat deze bestemming bedrijven toelaat uit de categorieën 1 tot en met 3 van de bij het bestemmingsplan behorende staat van inrichtingen, en dat detailhandelsbedrijven in doe-het-zelf-artikelen daarin zijn aangemerkt als categorie 2-inrichtingen, doet daaraan niet af.
2.8. Het beroep is gegrond. De Afdeling zal het besluit van 30 juni 2005 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
2.9. Het door Praxis overgelegde rapport van Adviesbureau RBOI van 15 februari 2006 bevat, naar van de zijde van Praxis ter zitting is erkend, op een cruciaal onderdeel een verschrijving en biedt reeds daarom onvoldoende zekerheid voor het oordeel dat het bouwplan voldoet aan de eisen die het Besluit stelt. Reeds om die reden bestaat geen aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 30 juni 2005.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2005, VWW44 05/3724 en WW44 05/3395;
III. verklaart het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel van 30 juni 2005, 8887;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Capelle aan den IJssel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 690,00 (zegge: zeshonderdnegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006