ECLI:NL:RVS:2006:AW1250

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200601165/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • J.M. Leurs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunningaanvraag voor inrichting Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 april 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunningaanvraag van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BM Vastgoed B.V.". De aanvraag betrof een vergunning voor het veranderen van de inrichting gelegen aan de Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Overijssel, had eerder besloten om de aanvraag buiten behandeling te laten op basis van artikel 8.4, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Dit besluit was genomen omdat het vergunningenbestand te complex was geworden door eerdere meldingen en aanvragen, waardoor het onduidelijk was welke activiteiten precies vergund waren.

Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. Tijdens de zitting op 28 maart 2006 heeft de Voorzitter de zaak behandeld. Verzoekster stelde dat verweerder niet had aangegeven waarom een revisievergunning noodzakelijk was en dat er tijdens mediation was afgesproken dat met twee wijzigingsvergunningen kon worden volstaan. De Voorzitter overwoog dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij het verlangen van een revisievergunning en dat hij in redelijkheid kon besluiten om de aanvragen buiten behandeling te laten.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de aangevraagde vergunning bij wijze van voorlopige voorziening te verlenen. De beslissing werd genomen in het openbaar en is vastgelegd door de Voorzitter en de ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200601165/2.
Datum uitspraak: 5 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BM Vastgoed B.V.", gevestigd te Otterlo, gemeente Ede,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft verweerder besloten met toepassing van artikel 8.4, tweede lid, van de Wet milieubeheer de op 12 juli 2005 door verzoekster ingediende aanvraag om een vergunning voor het veranderen van haar inrichting gelegen aan de Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden, buiten behandeling te laten.
Bij besluit van 22 november 2005 heeft verweerder besloten met toepassing van artikel 8.4, tweede lid, van de Wet milieubeheer de op 13 oktober 2005 door verzoekster ingediende aanvraag om een vergunning voor bepaalde tijd voor het veranderen van haar inrichting gelegen aan de Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden, buiten behandeling te laten.
Bij besluit van 24 januari 2006, verzonden op 1 februari 2006, heeft verweerder het tegen het besluit van 16 augustus 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 januari 2006, verzonden op 1 februari 2006, heeft verweerder het tegen het besluit van 22 november 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bij brief van 10 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur] en [adviseur] en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.W. Boerman en J. Koets, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De besluiten van 24 en 26 januari 2006 hangen met elkaar samen en zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
2.3.    Zowel de aanvraag om een vergunning voor onbepaalde tijd als de aanvraag om een vergunning voor bepaalde tijd hebben onder andere betrekking op het produceren, bewerken, verpakken, opslaan en verkopen van kunststoffen, alsmede op het uitbreiden van de meng- en opslagcapaciteit binnen de inrichting.
2.4.    Verweerder heeft deze aanvragen buiten behandeling gelaten, omdat het vergunningenbestand in zijn totaliteit vanwege alle gedane meldingen, wijzigingen, aanvragen om vergunningen en afwijzingen omvangrijk is geworden. Daardoor is niet meer inzichtelijk wat precies is vergund en is onduidelijk welke activiteiten in welke mate veranderen.
2.5.    Verzoekster stelt dat verweerder niet heeft aangegeven waarom een revisievergunning nodig is. Zij voert aan dat tijdens mediation is afgesproken dat met twee wijzigingsvergunningen kon worden volstaan. Verder is volgens haar de complexiteit van het vergunningenbestand geen reden voor het buiten behandeling laten van de aanvragen, maar dienen hiervoor milieutechnische argumenten te worden aangedragen. Zij stelt dat de aangevraagde wijzigingen voldoen aan de voorschriften van de vigerende vergunning. Zij verzoekt de Voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de aangevraagde (tijdelijke) vergunning bij wijze van voorlopige voorziening wordt verleend en daarop de aan de vigerende vergunning van 11 december 2001 verbonden voorschriften van toepassing worden verklaard.
2.6.    Allereerst overweegt de Voorzitter dat verweerder, gelet op artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet verlangen van een revisievergunning indien een veranderingsvergunning is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan bepalen dat een revisievergunning moet worden aangevraagd als er veel veranderingen in loop van de tijd zijn aangebracht, waardoor een onoverzichtelijk geheel van vergunningen voor een inrichting is ontstaan.
In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder gemotiveerd waarom hij een aanvraag om een revisievergunning noodzakelijk acht. Naar het voorlopige oordeel van de Voorzitter heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een revisievergunning kunnen verlangen en de aanvragen buiten behandeling kunnen laten.
Daarom ziet de Voorzitter geen aanleiding om de aangevraagde (tijdelijke) vergunning bij wijze van voorlopige voorziening te verlenen, daargelaten de vraag óf bij wijze van voorlopige voorziening een vergunning kan worden verleend.
2.7.    Gezien het voorgaande dienen de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Leurs
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006
372.