ECLI:NL:RVS:2006:AW1246

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508323/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid door de RDW en hoger beroep van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de intrekking van zijn keuringsbevoegdheid door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW). Op 17 februari 2005 heeft de RDW de keuringsbevoegdheid van de appellant voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram ingetrokken, met ingang van 1 augustus 2005, voor de duur van zes maanden. De RDW stelde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Erkenningsregeling APK, met name met betrekking tot de medewerking aan een steekproef. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de RDW en later door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2005.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de afwezigheid van het voertuig tijdens de steekproef het gevolg was van een overmachtsituatie. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 maart 2006, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad van State heeft overwogen dat de omstandigheden rondom de afwezigheid van het voertuig niet als overmacht kunnen worden aangemerkt. De stelling van de appellant dat zijn schoonmoeder onwel werd en hij het voertuig niet kon verplaatsen, werd niet als voldoende bewijs gezien om de intrekking van de keuringsbevoegdheid te rechtvaardigen.

De Raad van State concludeert dat de RDW terecht heeft aangenomen dat de appellant in strijd heeft gehandeld met de Erkenningsregeling APK en dat de opgelegde sanctie proportioneel is. Het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor bestaat. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200508323/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. VWET 05/3211 en WET 05/3212 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2005 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellant verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram met ingang van 1 augustus 2005 voor de duur van zes maanden ingetrokken en bepaald dat hij, om weer in het bezit te komen van zijn keuringsbevoegdheid, een toets dient af te leggen bij de Stichting VAM (INNOVAM).
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft de RDW, voor zover thans belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2005, verzonden op 18 augustus 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 november 2005 heeft de RDW van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.R. Juriaans, advocaat te Leiden, en de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor artikel 72 geldt.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
In de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 2000, 35) zijn regels neergelegd omtrent de keuringsbevoegdheidseisen en keuringsbevoegdheidsvoorschriften.
Ingevolge artikel 43, zesde lid, van de Erkenningsregeling APK mag, indien een roetmeting is uitgevoerd, de datum die is vermeld op de afdruk van de afdrukinrichting van de roetmeter maximaal één maand voor de datum van afgifte van het keuringsrapport liggen.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK wordt, alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna na de acceptatie van de afmelding een transactiecode wordt weergegeven.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:
(…)
c. indien de keuring verricht is door een mobiele keuringseenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele keuringseenheid de keuringen zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;
d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;
(…).
Ingevolge artikel 52 van de Erkenningsregeling APK wordt, onverminderd artikel 45, vijfde lid, in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. het verlenen van toegang tot de keuringsruimte;
b. het verstrekken van inlichtingen;
c. het overleggen van bescheiden en
d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur.
De door de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen worden in acht genomen.
Ingevolge artikel 62 van de Erkenningsregeling APK wordt, indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure tot intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voert de RDW een beleid dat is neergelegd in de zogeheten Toezichtbeleidsbrief, die aan elke keurmeester is verstrekt.
In paragraaf 6.3 van het Toezichtbeleid APK Keurmeester van 1 maart 2000 is met betrekking tot het toezicht op keurmeester vermeld dat de keurmeester ervoor dient te zorgen dat voor de uitvoering van de steekproef door de steekproefcontroleur van de RDW het voertuig op het moment van de afmelding in de keuringsruimte aanwezig is en blijft.
In bijlage 1 bij het Toezichtbeleid APK Keurmeester staat vermeld dat onder meer bij een dubbele overtreding een sanctie van tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden en de verplichting tot het afleggen van een toets volgt.
2.2.    De RDW heeft de intrekking voor de duur van zes maanden van de aan appellant verleende keuringsbevoegdheid en de oplegging van de verplichting een toets af te leggen gehandhaafd, omdat hij heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 43, zesde lid, artikel 44, tweede lid en derde lid, aanhef en onder h, artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c en d, en artikel 52 van de Erkenningsregeling APK. Daartoe heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat bij de in het kader van een steekproef geëiste herkeuring op 31 december 2004 van het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) niet alle medewerking is verleend aan de steekproef, omdat het voertuig, tevens zijnde de mobiele keuringseenheid met KI-nummer […], waarvan appellant eigenaar of houder is, bij aankomst van de steekproefcontroleur niet aanwezig was in de keuringsplaats. Voorts is, zo stelt de RDW, geconstateerd dat appellant het kenteken en de datum niet op de roetstrook heeft vermeld, waardoor appellant geen volledige en adequate keuring van het voertuig heeft verricht.
2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 februari 2000 in zaak no. H01.99.0607; AB 2000, 145), levert de enkele afwezigheid van het voertuig op het moment van herkeuring een overtreding op van de medewerkingsverplichting van artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder d, en mag de RDW naar aanleiding daarvan tot intrekking overgaan, tenzij de erkenninghouder, dan wel de keurmeester, terzake niets te verwijten valt.
2.4.    Appellant heeft gesteld dat het feit dat het voertuig, tevens zijnde de mobiele keuringseenheid, bij aankomst van de steekproefcontroleur niet aanwezig was in de keuringsplaats, het gevolg is van een overmachtsituatie, omdat zijn schoonmoeder, die in de garage aanwezig was toen appellant het voertuig keurde en toen appellant vernam dat een steekproef zou plaatsvinden, onwel werd en onmiddellijk naar de huisarts moest worden vervoerd.
2.5.    Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheden dat de schoonmoeder, toen de huisarts niet thuis bleek te zijn, niet direct naar het ziekenhuis is vervoerd en de huisarts eerst vier dagen erna op huisbezoek is gekomen, leiden tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake was van een dusdanig acute situatie dat de schoonmoeder onverwijld met het voertuig moest worden weggebracht. De overgelegde verklaring van de huisarts maakt dit oordeel niet anders, omdat daaruit niet blijkt dat sprake was van een dergelijke acute situatie. De voorzieningenrechter heeft voorts met juistheid overwogen dat in het geval de schoonmoeder direct onder doktersbehandeling moest worden geplaatst, niet valt in te zien dat ander vervoer naar de huisarts niet tot de mogelijkheden behoorde. Derhalve heeft de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een overmachtsituatie die niet aan appellant was te verwijten.
2.6.    De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat op het steekproefcontrolerapport van 31 december 2004 is vermeld dat de door appellant tijdens de steekproef getoonde roetstrook de datum van de meting noch het kenteken van het gekeurde voertuig vermeldde en dat appellant door ondertekening van dit rapport heeft erkend dat de roetstrook niet volledig was. Dat appellant later een roetstrook met de printdatum 7 december 2004 met het kenteken van het voertuig heeft overgelegd, doet hieraan, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, niet af, omdat hiermee niet is aangetoond dat appellant tijdens de steekproef een volledige afdruk van de roetmeting heeft overgelegd.
2.7.    Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen dat de RDW terecht heeft aangenomen dat appellant heeft gehandeld in strijd met de artikelen 43, zesde lid, 44, tweede lid, en derde lid, aanhef en onder h, 45, vijfde lid, aanhef en onder c en d, en 52 van de Erkenningsregeling APK, dat de RDW bevoegd was een sanctie op te leggen en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de opgelegde sanctie, die in overeenstemming is met het door de RDW ter zake gevoerde beleid, disproportioneel is.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.    Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, als door appellant verzocht, geen grond.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Van der Smissen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006
419.