ECLI:NL:RVS:2006:AW1243

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200602347/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving werkzaamheden voormalige stortplaats Diepenbroek te Helmond

In deze zaak heeft verzoekster op 21 maart 2006 een verzoek ingediend bij verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen met betrekking tot de werkzaamheden die de gemeente Helmond uitvoert voor de herinrichting van de voormalige stortplaats Diepenbroek. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek en heeft op 28 maart 2006 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 3 april 2006 is het verzoek behandeld. Verzoekster was aanwezig, bijgestaan door haar rechtsbijstandverlener en een andere vertegenwoordiger. Verweerder was vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. Ook het college van burgemeester en wethouders van Helmond was als partij aanwezig. Verzoekster heeft aangevoerd dat de werkzaamheden niet mogen beginnen voordat er een positief besluit is genomen op het verzoek van de gemeente om ontheffing/goedkeuring van het herinrichtingsplan.

De Voorzitter heeft overwogen dat het niet onaannemelijk is dat de reeds uitgevoerde werkzaamheden niet onder de activiteiten vallen waarvoor ontheffing/goedkeuring is gevraagd. Tevens is verklaard dat de werkzaamheden waarvoor ontheffing/goedkeuring vereist is, pas zullen worden uitgevoerd na een positief besluit. Gezien deze omstandigheden heeft de Voorzitter besloten dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een besluit van verweerder op het handhavingsverzoek.

Desondanks heeft de Voorzitter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, omdat de gemeente had aangekondigd op 27 maart 2006 met de werkzaamheden te beginnen zonder dat er op dat moment een besluit was genomen op het handhavingsverzoek. De beslissing van de Voorzitter was om het verzoek af te wijzen, maar verweerder moest wel de proceskosten van verzoekster vergoeden tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de provincie Noord-Brabant.

Uitspraak

200602347/1.
Datum uitspraak: 4 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 21 maart 2006 verweerder verzocht bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van door de gemeente Helmond uit voeren werkzaamheden ten behoeve van de herinrichting van de voormalige stortplaats Diepenbroek te Helmond.
Bij brief van 28 maart 2006 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek.
Bij brief van 28 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde  dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 april 2006, waar verzoekster in persoon en bijgestaan door mr. A.C. Bragt, rechtsbijstandverlener, en J.H. Schuurmans, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.F. Algera, ambtenaar van de provincie en mr. drs. R.L. Beijnen, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Helmond, vertegenwoordigd door ir. J. van der Geest.
2.    Overwegingen
2.1.    De gemeente Helmond heeft in december 2005 verweerder verzocht om een ontheffing annex goedkeuring van het herinrichtingsplan, als bedoeld in de artikelen 4.4.3 tot en met 4.4.7 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant (hierna: PMV), ten behoeve van de herinrichting van de voormalige stortplaats Diepenbroek. Verweerder heeft in januari 2006 een ontwerpbesluit op dit verzoek opgesteld, dat strekt tot verlenen van de ontheffing en instemming met het herinrichtingsplan.
2.2.    Het verzoek om handhaving is gedaan naar aanleiding van de brief  van de gemeente Helmond van 13 maart 2006, waarin wordt aangekondigd dat op 27 maart 2006 met de werkzaamheden wordt begonnen. Verzoekster wijst er onder meer op dat zij tegen het bovengenoemde ontwerpbesluit zienswijzen heeft ingebracht waarop verweerder bij het definitieve besluit nog moet reageren. Verzoekster stelt dat eerst met de werkzaamheden kan worden begonnen indien verweerder positief heeft beslist op het verzoek van de gemeente om ontheffing/goedkeuring en dit besluit in werking is getreden.
2.3.    Op grond van het verhandelde ter zitting acht de Voorzitter het niet onaannemelijk dat de reeds door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden niet vallen onder de activiteiten waarvoor een ontheffing/goedkeuring  krachtens de PMV is gevraagd. Verder is namens het college van burgemeester en wethouders van Helmond ter zitting verklaard dat de werkzaamheden waarvoor ontheffing/goedkeuring krachtens de PMV is vereist, niet zullen worden uitgevoerd dan nadat positief op het verzoek om ontheffing/goedkeuring is beslist en dat besluit in werking is getreden.
2.4.    Gezien het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat in afwachting van een besluit van verweerder op het handhavingsverzoek geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Overigens zal verweerder, blijkens het verhandelde ter zitting, op zeer korte termijn op dat verzoek beslissen.
2.5.    Gelet op schriftelijke aankondiging van de gemeente om op 27 maart 2006 met de werkzaamheden te beginnen en op het uitblijven van een besluit op die datum op het verzoek om handhaving, ziet de Voorzitter wel aanleiding om verweerder te veroordelen in proceskosten van verzoekster.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2006
190.