200505808/1.
Datum uitspraak: 5 april 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 2004/1733 van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2005 in het geding tussen:
de burgemeester van Utrecht.
Bij besluit van 14 januari 2004 heeft de burgemeester van Utrecht (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor de exploitatie van een horeca-inrichting met terras, op de begane grond van het perceel [locatie] te Utrecht (hierna: de inrichting).
Bij besluit van 19 mei 2004 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2005, verzonden op 25 mei 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 september 2005, waarin werd verwezen naar een brief van 29 augustus 2005 van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2006, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens zijn de vergunninghoudster en haar [gemachtigde] verschenen. Appellanten zijn niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Horecaverordening Utrecht 1993 (hierna: de verordening) voor zover hier van belang, weigert de burgemeester de vergunning, indien de exploitatie of vestiging van een inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuilen" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming Woongebied (W).
Ingevolge artikel 6 lid A, aanhef en onder 1 en 3, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) zijn de op de bestemmingskaart behorende bij het bestemmingsplan voor Woongebied (W) aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor het wonen, alsmede, indien de gronden op de kaart functionele structuur (hierna: de plankaart) zijn aangeduid met letter h voor de functie horeca en, indien de gronden zijn aangeduid met letter m voor de functie maatschappelijke voorzieningen. Het belangrijkste doeleinde van het gebied is, ingevolge artikel 6, lid A, van de planvoorschriften, de woonfunctie. De overige aan de gronden toegekende doeleinden, waaronder verzorgende functies, zijn hieraan ondergeschikt. Ondergeschikte doeleinden mogen, aldus dit artikellid, geen afbreuk doen aan bovengeschikte doeleinden.
Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften wordt onder horecabedrijf verstaan: een bedrijf of instelling, waar op bedrijfsmatige wijze, drank en/of etenswaren, bestemd en gereed voor direct gebruik, al dan niet ter plaatse, worden verstrekt en/of per nacht logies wordt verstrekt en wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.
2.2. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanwezigheid van de inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan. Voor de beantwoording van deze vraag is in de eerste plaats van belang of het bestemmingsplan ter plaatse horeca toestaat en in het bevestigende geval of hieronder alle vormen van horeca worden verstaan. Vaststaat dat op de plankaart die bij het bestemmingsplan hoort, de functies horeca en maatschappelijke voorzieningen staan vermeld. Tevens staat vast dat het pand gebruikt wordt als partycentrum.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank bij haar oordeel de plankaart niet juist heeft uitgelegd. De rechtbank heeft, volgens appellanten, ten onrechte overwogen dat op het perceel beide bestemmingen, horeca en maatschappelijke voorzieningen, rusten. Appellanten stellen dat beide functies zijn aangegeven op de kaart omdat het pand waarin de inrichting is gevestigd, uit twee delen bestaat met twee ingangen: bij het ene deel aan de voorzijde, welk deel jarenlang een hotel is geweest, is volgens appellanten de lichtste vorm van horeca toegestaan en het achterste deel, een deel dat oorspronkelijk niet bij het voorste gedeelte hoorde, heeft de functie maatschappelijke voorzieningen. Appellanten betogen dat het exploiteren van een partycentrum op grond van de planvoorschriften in geen van beide delen van het pand is toegestaan. Daarbij wijzen zij op de hoofdbestemming Woongebied.
2.3.1. Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat op het gehele perceel, daaronder mede begrepen het terras, zowel horeca als maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, nu op de plankaart behorende bij het bestemmingsplan ter plaatse geen begrenzing tussen de aanduidingen "h" en "m" is opgenomen. Gezien de op de kaart aangegeven ligging van de inrichting ten opzichte van de woningen van appellanten, heeft de burgemeester naar het oordeel van de Afdeling mogen aannemen dat de functie horeca geen afbreuk doet aan de woonfunctie, die ter plaatse volgens de planvoorschriften als bovengeschikt doeleinde heeft te gelden.
2.4. Voorts betogen appellanten dat indien horeca zou zijn toegestaan, de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de onderhavige inrichting niet in strijd is met de planvoorschriften en dat de situatie van artikel 7, eerste lid, van de verordening zich niet voordoet. Zij voeren hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de exploitatie van de inrichting neerkomt op het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansbeoefening. Deze exploitatie is volgens appellanten harde horeca en niet toegestaan volgens de planvoorschriften.
2.4.1. Dit betoog faalt eveneens. De Afdeling ziet, met de rechtbank, geen grond voor het oordeel dat de in dit bestemmingsplan opgenomen omschrijving van horeca beperkt dient te worden uitgelegd. Dit bestemmingsplan kent anders dan, zoals ter zitting is gesteld, het bestemmingsplan voor de binnenstad van Utrecht, geen categorie-indeling van horeca. De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat het bestemmingsplan niet een bepaalde vorm van horeca ter plaatse verbiedt en dat mitsdien de aanwezigheid van de inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.