200503859/1 en 200503865/1.
Datum uitspraak: 5 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
de rechtspersoon naar Duits recht "Borchers Transport GmbH", gevestigd te Borken (Duitsland),
appellante,
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
200503859/1: Bij besluit van 6 juli 2004, kenmerk NL110957, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellante om, met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 250.000 kilogram gemengde restfractie afkomstig van de sortering van bouw- en sloopafval, grof huishoudelijk afval en bedrijfsafval over te brengen van het bedrijf [vergunninghoudster A] te [plaats] naar de rechtspersoon naar Duits recht "Borchers Kreislaufwirtschaft GmbH" te Borken (Duitsland).
Bij besluit van 17 maart 2005, kenmerk JZ 2005-9375, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 april 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 juli 2004, kenmerk NL110960, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellante om, met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, 5.000.000 kilogram gemengde restfractie afkomstig van de sortering van bouw- en sloopafval, grof huishoudelijk afval en bedrijfsafval over te brengen van [vergunninghoudster B] te [plaats] naar de rechtspersoon naar Duits recht "Borchers Kreislaufwirtschaft GmbH" te Borken (Duitsland).
Bij besluit van 17 maart 2005, kenmerk JZ 2005-6484, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 april 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij verzonden.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 18 oktober 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door A. Ostwald, bijgestaan door mr. L. Hartogs, advocaat te Doetinchem, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie, en drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij Senter Novem, zijn verschenen.
2.1. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder zijn bezwaren tegen de voornemens van appellante om de genoemde afvalstoffen uit te voeren naar Duitsland met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening gehandhaafd, omdat volgens hem niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde eisen. Volgens hem kan, mede gelet op het bepaalde in paragraaf 12.3.1 van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (hierna: het LAP), niet worden gegarandeerd dat iedere afzonderlijke overbrenging bestaat uit afvalstoffen die over dezelfde fysische en chemische eigenschappen beschikken. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat appellante, door slechts Euralcode 191212 op de kennisgevingsformulieren te vermelden, niet in voldoende mate gegevens heeft overgelegd over de samenstelling van de naar Duitsland uit te voeren afvalstoffen. Volgens verweerder had appellante informatie moeten overleggen over de gemiddelde percentages (in gewichtsprocenten) waarmee de verschillende fracties van materialen aanwezig zijn in de over te brengen partijen afvalstoffen. Met betrekking tot de kennisgeving met kenmerk NL110960 heeft verweerder verder overwogen dat de sorteerwijze bij [vergunninghoudster B], zo is hem gebleken bij inspectie ter plaatse, te weinig systematisch en te grof van aard is om te kunnen verzekeren dat sprake is van dezelfde fysische en chemische eigenschappen en dat voorts niet duidelijk is of voor de voorgenomen overbrengingen altijd dezelfde transportroute wordt gebruikt.
2.2. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte bezwaar heeft gemaakt tegen haar voornemens om, met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, de afvalstoffen naar Duitsland uit te voeren. Zij voert hiertoe aan dat op basis van de door haar bij de kennisgevingen verstrekte informatie, waarin is vermeld dat de afvalstoffen bestaan uit papier, hout, mineralen, textiel, metaal, verbindingen en kunststoffen, en waarin eigenschappen zoals geur, brandbaarheid en dichtheid zijn aangegeven, voldoende duidelijk is dat de over te brengen afvalstoffen dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben. De door verweerder gestelde eis, die is neergelegd in paragraaf 12.3.1 van het LAP, dat bij de kennisgevingen informatie dient te worden verstrekt over de gewichtspercentages van de verschillende fracties van materialen die aanwezig zijn in de afvalstoffen, steunt volgens appellante niet op de Verordening. Volgens appellante vereist de Verordening slechts dat de afzonderlijke partijen afvalstoffen steeds dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben, en niet dat de in deze partijen aanwezige fracties van materialen steeds in dezelfde verhouding voorkomen. Verder voert appellante met betrekking tot de kennisgeving met kenmerk NL110960 aan dat de wijze van sorteren bij [vergunninghoudster B] wel als een voldoende wijze van sorteren moet worden aangemerkt. Ten slotte voert zij ten aanzien van deze kennisgeving aan dat altijd gebruik wordt gemaakt van dezelfde transportroute en dezelfde grensovergang.
2.3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Verordening kan met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke artikelen 3, 6, 9, 15, 17, 20, 22, 23 en 24 de kennisgever gebruik maken van een procedure van algemene kennisgeving, wanneer voor verwijdering of nuttige toepassing bestemde afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen periodiek via dezelfde route naar dezelfde ontvanger worden overgebracht. Indien deze route wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden gevolgd, brengt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte, zo spoedig mogelijk of voordat de overbrenging begint, indien de noodzaak van routewijziging op dat moment al bekend is. Wanneer de routewijziging bekend is voordat de overbrenging begint, en inhoudt dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die waarvan sprake is in de algemene kennisgeving, wordt deze procedure niet gebruikt.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Verordening vult de kennisgever in het kader van de kennisgeving het begeleidende document volledig in en verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteiten aanvullende informatie en documentatie.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Verordening verstrekt de kennisgever op het begeleidende document in het bijzonder informatie over:
- de oorsprong, samenstelling en hoeveelheid van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen alsmede de identiteit van de producent; bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen alsmede, indien bekend, de identiteit van de oorspronkelijke producenten;
- de getroffen regelingen inzake de te volgen route en inzake verzekering tegen schade aan derden;
- de te treffen maatregelen om de vervoersveiligheid te waarborgen en met name de inachtneming door de vervoerder van de voorwaarden die door de betrokken Lid-Staten aan de uitoefening van deze vervoersactiviteit zijn gesteld;
- de identiteit van de ontvanger van de afvalstoffen, de plaats van het centrum voor nuttige toepassing en type en de duur van de bedrijfsvergunning. Het centrum moet technisch geschikt zijn voor de nuttige toepassing van de betrokken afvalstoffen onder omstandigheden die geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid of het milieu;
- de handelingen op het gebied van nuttige toepassing zoals genoemd in bijlage II B van Richtlijn 75/442/EEG;
- de beoogde methode van verwijdering van de na recycling resterende afvalstoffen;
- de hoeveelheid gerecycleerd materiaal in verhouding tot de resterende afvalstoffen;
- de geschatte waarde van het gerecycleerde materiaal.
2.4. In paragraaf 12.3.1 van het LAP, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is uiteengezet welke informatie de kennisgever volgens verweerder ten minste moet overleggen om gemengde stromen van afvalstoffen (bedrijfsafval, bouw- en sloopafval, grof huishoudelijk afval en mengsels van deze stromen) te mogen uitvoeren met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening. Ten eerste moet een beschrijving worden overgelegd van de wijze waarop gegarandeerd wordt dat de afzonderlijke vrachten afvalstoffen waar de algemene kennisgeving betrekking op heeft dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben. Ten tweede moet een beschrijving worden overgelegd van de materialen waaruit de vrachten afvalstoffen bestaan. De fractie van een bepaald materiaal in de vracht wordt uitgedrukt als het gemiddelde percentage (gewichtsprocenten) waarmee deze fractie voorkomt in de vracht. Het aandeel van een fractie in afzonderlijke vrachten mag plus of min 20% fluctueren ten opzichte van het gemiddelde percentage in de partij (bandbreedte). In dit verband is vermeld dat vanwege het scheidingsrendement dat de sorteerinstallaties hebben, deze eis technisch niet haalbaar is wanneer het procentuele aandeel van een bepaalde fractie in de partij kleiner is dan 10%. Voor deze kleinere fracties (<10%) geldt bij individuele transporten dat het procentuele aandeel mag fluctueren tussen 0 en 10%. Eén van deze kleinere fracties mag een restcategorie zijn, bestaande uit niet eerder genoemde componenten. Voorts is vermeld dat zowel de in de kennisgeving opgegeven gemiddelden van de fracties <10% als de bij monstername van transporten aangetroffen hoeveelheden van deze fracties tezamen niet meer dan 20% van de afvalstoffen mogen uitmaken. Voor de grotere fracties (totaal dus ten minste 80%) blijft de relatieve bandbreedte van plus of min 20% wel van kracht. Het totaal van de in de kennisgeving opgegeven fracties moet 100% zijn. Ten derde moet volgens paragraaf 12.3.1 van het LAP een beschrijving worden overgelegd van de methodiek van monstername en bepaling van de gewichtspercentages.
2.5. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, liggen aan het in paragraaf 12.3.1 van het LAP neergelegde beleid ten aanzien van gemengde stromen van afvalstoffen, voor zover dat betrekking heeft op de gewichtspercentages van de fracties van materialen die in de over te brengen partijen afvalstoffen aanwezig mogen zijn en het overleggen van informatie hierover, de volgende uitgangspunten ten grondslag.
Om te verzekeren dat sprake is van dezelfde fysische en chemische eigenschappen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, moeten de over te brengen afvalstoffen volgens verweerder een constante samenstelling hebben in die zin dat verschillende materialen er steeds in dezelfde verhouding in voorkomen. Om ten aanzien van gemengde stromen van afvalstoffen (bedrijfsafval, bouw- en sloopafval, grof huishoudelijk afval en mengsels van deze stromen) te kunnen beoordelen of hiervan sprake is dient de kennisgever, mede gelet op artikel 6, vijfde lid, eerste gedachtestreepje, van de Verordening, uit hoofde waarvan hij verplicht is om een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen te overleggen, bij de kennisgeving informatie te verstrekken over de gewichtspercentages van de in de partijen afvalstoffen aanwezige fracties. Vermelding van Eural-code 191212, die zeer algemeen en veelomvattend is, in combinatie met een niet gespecificeerde opsomming van de in de partijen afvalstoffen aanwezige materialen, garandeert volgens verweerder niet dat sprake is van dezelfde fysische en chemische eigenschappen, nu een dergelijk mengsel van afvalstoffen een verzameling van fysische en chemische eigenschappen kan betreffen. Verweerder heeft in dit verband in de door hem overgelegde nadere stukken alsmede ter zitting gewezen op de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) van 14 juli 2005 in de zaak C-215/04 ([…] A/S), waarin volgens verweerder wordt geconcludeerd dat uit artikel 6, vijfde lid, eerste gedachtestreepje, van de Verordening voortvloeit dat de informatieplicht van de kennisgever niet vervuld is wanneer in de kennisgeving slechts de afvalcategorie wordt vermeld.
2.6. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 16 februari 2006 in voornoemde zaak, omtrent artikel 6, vijfde lid, eerste gedachtestreepje, van de Verordening onder meer overwogen dat een van de doelstellingen van de Verordening is de voorafgaande kennisgeving van de overbrenging van afvalstoffen aan de bevoegde autoriteiten te garanderen, zodat deze naar behoren op de hoogte zijn en aldus alle maatregelen kunnen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Het Hof van Justitie overweegt in dit verband verder dat enkel een volledige kennisgeving met een gedetailleerde weergave van de oorsprong, de samenstelling en de hoeveelheid van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen en, bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong, een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen, kan garanderen dat deze doelstelling wordt bereikt.
2.7. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling, het vorenstaande overziende, geen grond voor het oordeel dat de voornoemde door verweerder gehanteerde uitgangspunten of het daarop gebaseerde beleid, zoals dat is neergelegd in paragraaf 12.3.1 van het LAP, onjuist of in strijd met de Verordening zouden zijn. Ook overigens acht de Afdeling het in 12.3.1 van het LAP neergelegde beleid, voor zover dat betrekking heeft op de gewichtspercentages van de fracties van materialen die in de over te brengen partijen afvalstoffen aanwezig mogen zijn en het overleggen van informatie hierover, niet onredelijk, gezien de omstandigheden dat appellante ter zitting heeft verklaard dat het in het algemeen mogelijk is om de desbetreffende informatie te overleggen, dat het beleid betrekking heeft op sterk gemengde stromen van afvalstoffen en dat daarin is voorzien in een bandbreedte waarbinnen het aandeel van een fractie in afzonderlijke vrachten plus of min 20% mag fluctueren ten opzichte van het gemiddelde percentage in de partij.
2.8. Nu appellante, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, ook na nadere verzoeken daartoe, aan verweerder geen informatie heeft overgelegd met betrekking tot de gewichtspercentages van de in de over te brengen partijen afvalstoffen aanwezige fracties van materialen, heeft verweerder, gezien het vorenstaande, niet kunnen vaststellen of is voldaan aan de eisen voor uitvoer met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening. Reeds hierom heeft verweerder in zoverre terecht bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrengingen.
2.9. De beroepen zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006