200508746/1.
Datum uitspraak: 5 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/978 en 04/979 van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2005 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [wederpartij sub 2], wonend te [plaats]
Bij besluit van 26 april 2004 heeft appellant (hierna: de RDW) de aan [wederpartij sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de mobiele keuringseenheid, geregistreerd te Dordrecht met het keuringsinstantienummer […], voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van dezelfde datum heeft de RDW de aan [wederpartij sub 2] verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 2 september 2004 heeft de RDW het tegen de intrekking van de erkenning door [wederpartij sub 1] gemaakte bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van de zwaarte van de sanctie en de erkenning voorwaardelijk ingetrokken voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van dezelfde datum heeft de RDW het tegen de intrekking van de keuringsbevoegdheid door [wederpartij sub 2] gemaakte bezwaar eveneens gegrond verklaard ten aanzien van de zwaarte van de sanctie en de keuringsbevoegdheid voorwaardelijk ingetrokken voor de duur van zes maanden.
Bij uitspraak van 16 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) de tegen deze beslissingen op bezwaar door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard en deze beslissingen vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 december 2005 hebben [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, [wederpartij sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.W. van Ochten, advocaat te Nijmegen, en [wederpartij sub 2] in persoon, bijgestaan door dezelfde advocaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor artikel 72 geldt.
Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de WVW 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
In de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 2000, 35) zijn regels neergelegd omtrent de erkenningseisen en erkenningsvoorschriften, alsmede de keuringsbevoegheidseisen en keuringsbevoegdheidsvoorschriften.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK neemt de keurmeester in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK wordt, alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder h, van dit artikel, voor zover thans van belang, wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna na de acceptatie van de afmelding een transactiecode wordt weergegeven.
Ingevolge artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling APK wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:
c. indien de keuring verricht is door een mobiele keuringseenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele keuringseenheid de keuringen zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;
d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;
Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK wordt, indien de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen met het voertuig wegrijdt, dit onverwijld door de keurmeester aan de Dienst Wegverkeer gemeld. De eventuele goedkeuring wordt door de Dienst Wegverkeer ingetrokken en het voertuig kan niet meer worden afgemeld.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel draagt de erkenninghouder er zorg voor dat de eigenaar of houder van een weggereden voertuig op de hoogte is gesteld van de verplichting om een nieuwe aanvraag van een keuringsrapport bij de Dienst Wegverkeer in te dienen.
Ingevolge artikel 58, voor zover thans van belang, wordt, indien door de erkenninghouder de in de artikelen 43 en 44 neergelegde verplichtingen en de artikel 45, vijfde lid, opgenomen voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.
Ingevolge artikel 62 wordt, indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voert de RDW een beleid dat is neergelegd in de zogeheten Toezichtbeleidsbrieven, die aan elke erkenninghouder en keurmeester zijn verstrekt.
In bijlage 1 van het Toezichtbeleid APK erkenninghouders van 1 maart 2000 en in bijlage 1 van het Toezichtbeleid APK Keurmeester van dezelfde datum staat vermeld dat bij overtreding van de keuringsvoorschriften, waaronder het niet verlenen van medewerking bij het toezicht door de RDW, in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking van de erkenning respectievelijk keuringsbevoegdheid zal worden opgelegd voor de duur van twaalf weken. Indien de historische kwaliteit van de naleving van de erkenningseisen, keuringseisen en keuringsvoorschriften goed is, kan de erkenninghouder respectievelijk de keurmeester voor sanctiematiging tot negen of zes weken in aanmerking komen.
2.2. De RDW heeft, onder herroeping van de eerder opgelegde sancties van tijdelijke intrekking van de erkenning en de keuringsbevoegdheid van zes weken, de aan [wederpartij sub 1] verleende erkenning en de aan [wederpartij sub 2] verleende keuringsbevoegdheid voorwaardelijk ingetrokken voor de duur van zes maanden, omdat [wederpartij sub 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c en d, en artikel 46, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK en omdat [wederpartij sub 2] heeft gehandeld in strijd met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c en d en artikel 46, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK. Daartoe heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat bij de in het kader van een steekproef geëiste herkeuring op 26 maart 2004 van het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) is gebleken dat niet alle medewerking is verleend aan de steekproef, omdat het voertuig, de keurmeester en de mobiele keuringseenheid met het keuringsinstantienummer […] bij aankomst van de steekproefcontroleur niet aanwezig waren op het aangegeven keuringsadres.
2.3. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat vaststaat dat [wederpartij sub 2] bij de afmelding van het voertuig een onjuist keuringsinstantienummer heeft ingetypt en dat de steekproefcontroleur zich naar een andere locatie heeft begeven dan waar het voertuig zich bevond. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de stelling van de RDW dat aan de betrouwbaarheid van de voor afmelding van gekeurde voertuigen gebruikte datacommunicatie doorslaggevende betekenis moet worden gehecht, feitelijk impliceert dat een eenmaal gemaakte (type)fout op geen enkele wijze meer kan worden gecorrigeerd en dat een vergissing altijd zal leiden tot het opleggen van een sanctie, ook indien geen sprake is van verwijtbaarheid.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voor een sanctie van de thans opgelegde zwaarte geen grond worden gevonden in het terzake gevoerde beleid, noch aan de in de bestreden besluiten ten grondslag gelegde motivering. Daartoe overweegt de rechtbank dat de RDW niet heeft bestreden dat de steekproefcontroleur, indien hij acht zou hebben geslagen op de door [wederpartij sub 2] aan het regiokantoor van de RDW gedane mededelingen omtrent de foutieve afmelding, waarover onbestreden is gesteld dat deze mededelingen de RDW en ook de steekproefcontroleur tijdig hebben bereikt en waarvan de RDW voorts niet heeft betwist dat deze informatie de steekproefcontroleur bekend was voordat hij op de onjuiste locatie aankwam, in staat zou zijn geweest om op de juiste locatie de steekproef uit te voeren en zou hebben kunnen controleren of de keuring correct was verlopen. De RDW heeft voorts, zo overweegt de rechtbank, niet betwist dat de verkeersveiligheid de facto niet in gevaar is geweest. De RDW heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd dat de verkeersveiligheid in het algemeen in geding is geweest, aldus de rechtbank. Hierbij acht de rechtbank van belang dat, gelet op de omstandigheid dat de locatie waar de afmelding had plaatsgevonden en de locatie waar het voertuig zich bevond op korte afstand van elkaar waren gelegen, het in dit concrete geval mogelijk zou zijn geweest om de controle binnen de daarvoor gestelde tijd uit te voeren.
2.4. De RDW betoogt in hoger beroep dat hij dient uit te gaan van de juistheid van de gegevens die via datacommunicatie worden doorgegeven betreffende de keurmeester, het voertuig dat wordt afgemeld en de locatie waar het voertuig zich bevindt. Indien via datacommunicatie een bepaald adres wordt doorgegeven, krijgt de steekproefcontroleur volgens de RDW altijd de opdracht zich naar dat adres te begeven. Dit geldt, zo stelt de RDW, ook indien binnen korte tijd duidelijk wordt dat de doorgegeven gegevens feitelijk onjuist zijn. Nu het voertuig via datacommunicatie is afgemeld onder vermelding van de [locatie] te [plaats], heeft de steekproefcontroleur de opdracht gekregen zich naar dit adres te begeven. Aangezien bij aankomst van de steekproefcontroleur de keurmeester, het voertuig en de mobiele keuringseenheid niet aanwezig waren op deze locatie, dient volgens de RDW te worden geconcludeerd dat niet alle medewerking is verleend aan het toezicht, zodat de sancties terecht zijn opgelegd. De sancties zijn voorts, zo stelt de RDW tot slot, evenredig en gerechtvaardigd.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 november 2005 in zaak no.
200409073(AB 2006, 20) heeft een erkenninghouder door het vragen om en aanvaarden van erkenning als keuringsinstantie een publieke taak op zich genomen ter bevordering van het algemeen belang van de verkeersveiligheid die hem ook uitsluitend met het oog daarop is toegekend. Voor de uitvoering van die taak is een erkenninghouder de bevoegdheid toegekend om keuringsbesluiten te nemen. Bij het toezicht op de aanwending van die bevoegdheid staat centraal de beoordeling of hij op de voorgeschreven wijze en met correcte toepassing van de aan voertuigen gestelde technische eisen de juiste keuringsbesluiten heeft genomen. Daarom heeft een erkenninghouder met de aanvaarding van voormelde publieke taak een risico genomen van verlies van keuringsbevoegdheid wegens het maken van fouten dat niet tot verwijtbare misslagen is beperkt.
2.6. Vaststaat dat [wederpartij sub 2] bij de afmelding van het voertuig een onjuist keuringsinstantienummer heeft ingetypt en dat het voertuig, de keurmeester en de mobiele keuringseenheid met het keuringsinstantienummer […] bij aankomst van de steekproefcontroleur niet aanwezig waren in de keuringsplaats die via datacommunicatie was doorgegeven, te weten [locatie] te [plaats].
Voorts is niet in geschil dat, om onjuistheden bij het afmelden door erkenninghouders en keurmeesters te voorkomen, in het afmeldsysteem nadrukkelijk wordt aangegeven dat en onder welke gegevens een bepaald voertuig in het systeem wordt afgemeld en dat tevens de gelegenheid wordt geboden om bepaalde onjuistheden te corrigeren. Op het moment dat het afmeldsysteem vraagt om de bevestiging van de afmelding van een bepaald voertuig worden de erkenninghouder en de keurmeester in de gelegenheid gesteld daadwerkelijke afmelding in het systeem wegens niet in het kader van de afmeldprocedure te corrigeren onjuistheden niet te laten plaatsvinden door deze niet te bevestigen. Hieruit volgt dat [wederpartij sub 2], nadat hij het onjuiste keuringsinstantienummer had ingetypt, nog heeft bevestigd dat de ingevoerde gegevens correct waren. Zoals de RDW terecht betoogt, mocht van [wederpartij sub 2], juist vanwege de omstandigheid dat hij gebruik maakte van een mobiele keuringseenheid, waarmee niet steeds op dezelfde locatie, maar afwisselend in verschillende locaties keuringen worden verricht, worden gevergd dat hij extra alert zou zijn bij het invoeren van de vereiste gegevens in het afmeldscherm. De Afdeling is voorts van oordeel dat de RDW omwille van de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van het door hem te verrichten toezicht op de kwaliteit van de keuringen uit mag gaan van de juistheid van de door de erkenninghouder en de keurmeester in het datacommunicatiesysteem ingevoerde gegevens.
De omstandigheid dat [wederpartij sub 2] korte tijd na de afmelding telefonisch aan de RDW heeft doorgegeven dat hij een onjuist keuringsinstantienummer heeft ingevoerd en dat het in de steekproef gevallen voertuig binnen de daarvoor staande tijd alsnog op een dichtbij gelegen keuringslocatie herkeurd zou kunnen worden, laat onverlet dat de RDW terecht heeft aangenomen dat [wederpartij sub 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c en d, en artikel 46, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK en [wederpartij sub 2] in strijd met artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c en d, en artikel 46, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK, omdat de keurmeester, het voertuig en de mobiele keuringseenheid niet aanwezig waren op de via datacommunicatie opgegeven locatie. De RDW was derhalve bevoegd om de erkenning en de keuringsbevoegdheid tijdelijk in te trekken voor de duur van twaalf weken, eventueel met een matiging tot negen of zes weken. De RDW heeft na heroverweging in de omstandigheden van het geval echter aanleiding gezien de eerder opgelegde sancties, die in overeenstemming met het door de RDW gevoerde beleid waren gematigd tot tijdelijke intrekking van de erkenning en de keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken, verder te matigen tot voorwaardelijke intrekkingen, onder meer omdat [wederpartij sub 2] na de afmelding direct telefonisch contact heeft opgenomen met de RDW om te trachten de foutieve melding ongedaan te maken. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de na heroverweging opgelegde sancties disproportioneel zijn.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank de beslissingen op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de inleidende beroepen alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2005, AWB 04/978 en AWB 04/979;
II. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006