ECLI:NL:RVS:2006:AV8639

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505834/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidwestpoort: De Veldekster en goedkeuring door de gemeenteraad van Apeldoorn

Op 5 april 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Zuidwestpoort: De Veldekster" dat op 28 oktober 2004 door de gemeenteraad van Apeldoorn was vastgesteld. Dit bestemmingsplan beoogt de herontwikkeling van een gebied aan de zuidwestelijke entree van Apeldoorn, waar de voormalige camping "De Veldekster" ligt. Appellant, een bewoner van het gebied, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Gelderland, omdat hij meent dat het plan niet toelaat dat er meer dan één woning op zijn perceel kan worden gebouwd.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening heeft gehouden met de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met het recht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de goedkeuring van het plan onterecht is verleend.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat het beroep van appellant ongegrond is. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeenteraad om de ruimtelijke ordening te bepalen en de afwegingen die daarbij gemaakt zijn.

Uitspraak

200505834/1.
Datum uitspraak: 5 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 oktober 2004, het bestemmingsplan "Zuidwestpoort: De Veldekster" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 mei 2005, kenmerk RE2004.106182, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 20 juli 2005 en 18 augustus 2005.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
[partij] is als partij tot het geding toegelaten.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens zijn daar gehoord de gemeenteraad van Apeldoorn, vertegenwoordigd door P. Geurts, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door drs. M.H.J.R. Hesselink.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" ter plaatse van zijn perceel [locatie] te Apeldoorn en het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" voor zover dat naast dat perceel ligt. Volgens appellant is het ten onrechte niet mogelijk gemaakt op zijn perceel twee of drie extra woningen te bouwen. Ter hoogte van zijn perceel en dat van [partij] is het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" volgens hem te smal.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen feiten.
2.5.1.    Het plan heeft betrekking op een gebied aan de zuidwestelijke entree van Apeldoorn, de zogenoemde Zuidwestpoort. Met het plan wordt een herontwikkeling beoogd van de voormalige camping "De Veldekster", ten behoeve van woningbouw, waarbij een nieuwe overgang wordt vormgegeven tussen de kern van Ugchelen en de bosgebieden van de Veluwe.
2.5.2.    Het perceel van appellant ligt in het, in het plan zo genoemde, binnengebied van het plangebied. Uit de plantoelichting blijkt dat hier vrijstaande woningen zijn beoogd. Bij deze woningen is particulier opdrachtgeverschap leidend. In samenhang met de beoogde vrijheid van de toekomstige eigenaar is het architectuurbeeld niet voorgeschreven. Alleen het toe te passen materiaal is voorgeschreven om zo het gebiedseigen karakter van de locatie te waarborgen. Om in de beperkte oppervlakte van het plangebied toch een vrije rangschikking van woningen in het bos te krijgen is ervoor gekozen een bouwvlak op te nemen dat per woning verspringt. Hierbij is het verplicht in de voorgevelrooilijn te bouwen. Zo kunnen woningen niet in één rooilijn worden gebouwd en ontstaat er ruimte voor de woning die met een groene invulling kan aansluiten op het openbare gebied. Daarnaast heeft de uiteindelijke situering van de bouwvlakken een directe relatie met de wens zoveel mogelijk bestaande bomen te handhaven. De grootte van het bouwblok rechtvaardigt een beperking van de inhoud van de te bouwen woning. De uitdaging is om binnen het particulier opdrachtgeverschap - gegeven het bouwvlak - vrijheden te creëren ten aanzien van vorm, oppervlak, positionering en indeling waarbij het niet de bedoeling is het beschikbare bouwvlak ten volle te benutten. De maat en schaal van de bebouwing laten zich dan voegen in het landschap, aldus de plantoelichting.
2.5.3.    Blijkens de plankaart is aan de gemaakte keuze om in het binnengebied een bebouwingsvlak op te nemen dat per woning verspringt invulling gegeven door de voorgevel van deze woningen steeds ongeveer 5 meter ten opzichte van de naastgelegen woning te laten verspringen.
Op de plankaart is het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" ter hoogte van de woning van appellant en [partij] smaller dan elders in het plangebied.
2.5.4.    Het perceel van appellant is bezien vanaf de straatzijde van de [locatie] 14 meter breed en 118 meter diep. Het plan voorziet in één bouwvlak ten behoeve van een woning op het perceel van appellant.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Een goede ruimtelijke ordening wordt verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen grond en opstallen zijn betrokken. Deze taak is in de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgedragen aan de gemeenteraad. Het resultaat van de afweging die de gemeenteraad heeft gemaakt, moet worden aangeduid als een goede ruimtelijke ordening, tenzij deze niet in redelijkheid kon menen dat de afweging voor één of meer betrokken belangen niet onevenredig nadelig is in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Zoals in overweging 2.5.2 is weergegeven wordt beoogd om in de beperkte oppervlakte van het plangebied een vrije rangschikking van woningen in het bos te krijgen en is ervoor gekozen een bouwvlak op te nemen dat per woning verspringt.
Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid bij deze doelstellingen heeft kunnen aansluiten.
Gelet op de afmetingen van het perceel van appellant is hierop onvoldoende ruimte om meer dan één woning te plaatsen zonder daarbij de vrije rangschikking die in dit deel van het plangebied is beoogd te verlaten, zodat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het niet mogelijk is meer dan één woning op het perceel op te richten die qua verkaveling en situering aansluiten op de in de directe nabijheid gehanteerde verkavelingsvorm.
Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat zijn belangen bij het kunnen bouwen van meer dan één woning op zijn perceel zo zwaar wegen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen menen dat de gemeenteraad niet heeft kunnen vasthouden aan de keuze voor een vrije rangschikking van woningen.
Voor zover appellant een vergelijking heeft gemaakt met andere grondeigenaren in het plangebied overweegt de Afdeling dat blijkens de plankaart alle andere bebouwingsvlakken in het binnengebied van het plangebied zijn opgenomen volgens de in het plan voorgestane vrije rangschikking, zodat reeds hierom geen sprake is van gelijke gevallen.
Voor zover appellant stelt dat het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" ter hoogte van zijn perceel te smal is, overweegt de Afdeling dat niet ontkend kan worden dat dit plandeel aldaar smaller is dan elders in het plan. De enkele omstandigheid dat de gronden met de bestemming "Verblijfsgebied" ter hoogte van het perceel van appellant smaller zijn dan elders in het plangebied biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gronden met de bestemming "Verblijfsgebied" aldaar voldoende ruim zijn.
2.6.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan die plandelen.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006
325.