ECLI:NL:RVS:2006:AV7551

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506643/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om planschadevergoeding door de gemeente Midden-Delfland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om toekenning van een planschadevergoeding door de raad van de gemeente Midden-Delfland. Het verzoek was gebaseerd op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en had betrekking op een besluit van de raad van de gemeente Schipluiden, thans gemeente Midden-Delfland, van 30 oktober 2001. De appellanten stelden dat zij schade leden door de vrijstelling die op 5 januari 1999 was verleend, waardoor woningbouw was gerealiseerd nabij hun percelen aan de Oranjelaan te Den Hoorn. Ze voerden aan dat deze ontwikkeling leidde tot waardevermindering van hun percelen en aantasting van hun uitzicht en privacy.

De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de raad niet op een zorgvuldige manier had gehandeld. De raad had in zijn beslissing op bezwaar van 29 juni 2004 het advies van Ten Have Advies overgenomen, maar dit advies was niet voldoende gemotiveerd en was gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als een eerder advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) dat de raad zonder goede motivering terzijde had gelegd. De Afdeling oordeelde dat de raad in strijd had gehandeld met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van appellanten werd alsnog gegrond verklaard. De raad werd opgedragen om opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de Raad van State. Tevens werd de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 29 maart 2006.

Uitspraak

200506643/1.
Datum uitspraak: 29 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], respectievelijk wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/ 3347 WRO van de rechtbank
's-Gravenhage van 17 juni 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Midden-Delfland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de raad van de gemeente Schipluiden, thans gemeente Midden-Delfland, een verzoek van appellanten om toekenning van een vergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de raad van de gemeente Midden-Delfland (hierna: de raad), met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 11 juni 2004, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2005, verzonden op 20 juni 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2006, waar appellanten, waarvan in persoon is verschenen [gemachtigde], zich hebben doen vertegenwoordigen door mr. drs. L.A. van Montfoort. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De verzoeken van appellanten om toekenning van planschadevergoeding houden verband met de op 5 januari 1999 verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, op basis waarvan ten oosten van hun (deels voormalige) percelen aan de Oranjelaan te Den Hoorn woningbouw is gerealiseerd. Appellanten hebben gesteld hierdoor schade te lijden in de vorm van waardevermindering van hun percelen door de aantasting van het karakter van de omgeving, van hun uitzicht en van hun privacy.
2.2.    Bij uitspraak van 4 maart 2004 heeft de rechtbank een eerdere beslissing op bezwaar van 24 september 2002 vernietigd. Zij heeft daarbij geoordeeld dat het besluit niet op het daaraan door de raad ten grondslag gelegde advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van 21 september 2001 kon worden gebaseerd en heeft - ten overvloede - overwogen dat een hernieuwde beoordeling door een andere schadebeoordelingscommissie haar in beginsel aangewezen leek.
2.3.        De nieuwe, thans voorliggende, beslissing op bezwaar van 29 juni 2004 is gebaseerd op een advies van het bureau Ten Have Advies (hierna: Ten Have) van 27 april 2004. Met overneming hiervan is het verzoek om planschadevergoeding door de raad opnieuw afgewezen op de grond dat appellanten door de vrijstelling niet in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen.
2.4.    Appellanten zijn van mening dat de beslissing op bezwaar niet kan worden gedragen door het advies van Ten Have. Zij hebben daartoe onder meer aangevoerd dat de raad in strijd met de uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2004 opnieuw is afgeweken van het advies van de SAOZ van 16 mei 2001, zonder dat daarvoor een toereikende motivering is gegeven.
2.5.    Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 maart 2004 overwogen dat de SAOZ op 16 mei 2001 heeft geadviseerd om de verzoeken in te willigen en aan appellanten een planschadevergoeding toe te kennen wegens waardevermindering van hun percelen van elk ƒ 20.000,00 (€ 9.075,60), dat de SAOZ dit advies bij brief van 21 november 2001 heeft herzien, doch dat de raad niet in redelijkheid op dat laatste advies heeft kunnen afgaan, aangezien - kort weergegeven - dat advies geen uitsluitsel geeft waarom dezelfde planologische feiten daarin anders zijn gewaardeerd dan in het advies van 16 mei 2001 en niet kon worden aangenomen dat het advies van 21 november 2001 op een zorgvuldige manier tot stand was gekomen.
2.6.    Vast is komen te staan dat het advies van Ten Have is gebaseerd op dezelfde planologische uitgangspunten als het SAOZ-advies van 16 mei 2001. In het advies van Ten Have is echter evenmin gemotiveerd waarom diezelfde uitgangspunten tot een geheel andere conclusie hebben geleid dan de conclusie in evenbedoeld SAOZ-advies.
Door zijn beslissing op bezwaar van 29 juni 2004 uitsluitend op het advies van Ten Have te baseren, heeft de raad het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 wederom zonder deugdelijke motivering terzijde gelegd.
Het besluit van 29 juni 2004 is dan ook genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7.    Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
De raad dient met inachtneming van deze uitspraak nogmaals een beslissing op bezwaar te nemen.
2.8.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2005, AWB 04/3347 ;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de raad van 29 juni 2004;
V.    veroordeelt de raad van de gemeente van Midden-Delfland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1367,40 (zegge: dertienhonderd zeven en zestig euro en veertig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 (zegge: twaalfhonderd acht en tachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Midden-Delfland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Midden-Delfland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderd vijf en veertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Zijlstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006
240.