200507311/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1297 van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2005 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hotel Nes B.V.", gevestigd te Amsterdam
Bij besluit van 25 juni 2003 heeft appellant de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hotel Nes B.V."(hierna: de vennootschap) vergunning verleend tot onttrekking aan de bestemming van de woning aan de Kloveniersburgwal 135 I te Amsterdam onder oplegging van een financiële compensatie ten bedrage van € 62.826,00. Op 9 juli 2003 is dit compensatiebedrag gewijzigd in € 54.169,51.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft appellant het daartegen door derden gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, gegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2003 ingetrokken, alsmede de vennootschap de vergunning tot woningonttrekking geweigerd.
Bij besluit van 2 november 2004 heeft appellant hangende beroep bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) een besluit genomen, waarbij hij heeft vastgesteld dat de onttrekking vijf woningen betreft met een huurprijs onder de individuele huursubsidiegrens en waarbij het besluit van 3 februari 2004 voor het overige wordt gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het tegen het besluit van 3 februari 2004 gerichte gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en het beroep voor het overige (lees: tegen het besluit van 2 november 2004) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de vennootschap van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H. van Mierlo, werkzaam bij het stadsdeel, is verschenen. De vennootschap is niet verschenen.
2.1. Appellant betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant het besluit van 3 februari 2004 bij het besluit van 2 november 2004 had moeten intrekken, omdat dit op een onjuiste lezing van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) berust. Volgens appellant biedt dit artikel het bestuurorgaan hangende het bezwaar of beroep de keuze tussen wijzigen of intrekken van het eerdere besluit. Appellant heeft wijziging van het besluit van 3 februari 2004 beoogd omdat achteraf de situatie, die als uitgangspunt voor het besluit van 3 februari 2004 had gediend, in werkelijkheid anders bleek te liggen. Met de wijziging van het besluit op 2 november 2004 heeft appellant een aanvulling op het eerdere besluit bedoeld.
Voorts betoogt appellant dat de rechtbank buiten de grenzen van het aan haar ter beoordeling voorgelegde geschil, als bedoeld in artikel 8:69 van de Awb, is getreden. De vennootschap heeft, volgens appellant, bij haar beroepschrift niet aangevoerd dat het besluit van 3 februari 2004 ten onrechte niet was ingetrokken en het stond de rechtbank niet vrij zich daarover uit te spreken nu het hier niet gaat om een ambtshalve te beoordelen geschilpunt.
2.2. Het betoog van appellant faalt. Het door appellant gestelde ten aanzien van artikel 6:18 van de Awb berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling leest de uitspraak zo, dat waar het besluit van 3 februari 2004 zodanige gebreken vertoonde dat het volledige herziening behoefde, dat besluit in rechte geen stand kon houden en derhalve voor vernietiging in aanmerking kwam. In de tussenzin, houdende dat het besluit van 3 februari 2004 niet is ingetrokken, is een feitelijke constatering opgenomen maar daarin is geen grond gelegen om te komen tot vernietiging van dat besluit. Appellants verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2004 in zaak no.
200300689/1(JB 2004/177) faalt, reeds omdat het hier geen nadere motivering betreft.
De stelling van appellant dat de uitspraak van de rechtbank op dit punt niet afdoende is gemotiveerd is, nu deze stelling eerst ter zitting naar voren is gebracht en niet valt in te zien dat appellant deze niet eerder naar voren had kunnen brengen, tardief voorgedragen en wordt ook overigens niet gevolgd.
Nu de rechtbank slechts de inhoudelijke beoordeling van het besluit van 3 februari 2004 ter toets heeft gebracht was reeds hierom geen sprake van strijd met artikel 8:69 van de Awb.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum tot vergoeding van bij Hotel Nes B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het stadsdeel Amsterdam-Centrum aan Hotel Nes B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006