ECLI:NL:RVS:2006:AV6281

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507332/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • D. Roemers
  • M. Ottevanger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorzieningen op grond van de Remigratiewet door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om voorzieningen op grond van de Remigratiewet door de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het verzoek werd afgewezen op 9 februari 2004, waarna de SVB het bezwaar van de appellant op 30 december 2004 ongegrond verklaarde. De rechtbank Rotterdam verklaarde op 12 juli 2005 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook ongegrond. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 3 maart 2006 ter zitting werd behandeld.

De Raad van State overweegt dat volgens de Remigratiewet voorzieningen kunnen worden verstrekt aan remigranten die niet over voldoende middelen beschikken. De appellant stelde dat de SVB ten onrechte zijn verzoek had afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat zijn schuld aan het Ministerie van VROM was opgenomen in de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de SVB op goede gronden had afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldeed.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de SVB terecht heeft afgewezen, omdat de appellant niet had voldaan aan de vereisten van de Remigratiewet. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200507332/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/534 van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2004 heeft de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een verzoek van appellant om voorzieningen op grond van de Remigratiewet afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2004 heeft de SVB, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juli 2005, verzonden op 15 juli 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 november 2005 heeft de SVB van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, ambtenaar in dienst van de SVB, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid en aanhef, van de Remigratiewet, voor zover thans belang, worden aan een remigrant die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, basisvoorzieningen verstrekt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt aan een remigrant die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet (hierna: het Uitvoeringsbesluit) dient een remigrant, om voor de basisvoorzieningen en de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, zijn schulden aan het Rijk te hebben voldaan, dan wel ten behoeve van zijn schulden aan het Rijk een afbetalingsregeling te hebben getroffen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover thans van belang, komt een remigrant slechts in aanmerking voor de basisvoorzieningen, indien ook zijn partner voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en 4, van het Uitvoeringsbesluit.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, komt een remigrant slechts in aanmerking voor de remigratievoorzieningen, indien ook zijn partner voldoet aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit.
Ingevolge artikel 9, voor zover thans van belang, zijn een remigrant en zijn partner verplicht aan de SVB op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van de voorzieningen, op het geldend maken van dat recht of op het te betalen bedrag.
2.2.    Appellant kan worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat hij zijn stelling, dat de vordering van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het Ministerie van VROM) op zijn echtgenote bij de bewindvoerder is ingediend, niet eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. Dit laat evenwel onverlet dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant die stelling niet met enig bewijs heeft gestaafd.
2.3.    De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de SVB het verzoek op goede gronden heeft afgewezen, omdat niet is gebleken dat de schuld aan het Ministerie van VROM in de ten aanzien van appellant en zijn echtgenote op 12 november 2003 uitgesproken schuldsaneringsregeling is opgenomen, dan wel ten aanzien van die schuld een afbetalingsregeling is getroffen. Dat de SVB niet bij de bewindvoerder heeft geïnformeerd of de schuld bij hem is ingediend, maakt dit niet anders, reeds omdat het appellant is die, gelet op artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit, daar toe was gehouden.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Ottevanger, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Ottevanger
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006
438.