ECLI:NL:RVS:2006:AV6264

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506473/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van keuringsbevoegdheid voor APK-keuringen en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de directeur van de Dienst Wegverkeer tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo. De directeur had op 18 februari 2005 de aan [wederpartij] verleende bevoegdheid om APK-keuringen te verrichten voor voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor een periode van negen weken, ingaande 28 februari 2005. Dit besluit werd genomen omdat [wederpartij] tijdens een steekproef op 20 januari 2005 geen remvertragingsmeter kon tonen, wat volgens de directeur een overtreding van de Erkenningsregeling APK zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat [wederpartij] zijn medewerking had verleend aan de steekproef en dat de directeur ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een overtreding.

De directeur stelde in hoger beroep dat de keuringen en herkeuringen met de juiste en werkende apparatuur door een bevoegd persoon in een keuringsplaats moesten worden uitgevoerd. Hij betoogde dat de remvertragingsmeter, die niet het eigendom van [wederpartij] was, niet als geldig apparaat kon worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de directeur niet had aangetoond dat de geleende remvertragingsmeter niet voldeed aan de eisen van de Erkenningsregeling APK. Bovendien werd vastgesteld dat de remvertragingsmeter binnen vijf minuten beschikbaar was gesteld aan de steekproefcontroleur.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de directeur niet de bevoegdheid had om de intrekking van de keuringsbevoegdheid op te leggen. De directeur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [wederpartij]. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent keuringsbevoegdheden en de noodzaak voor de directeur om zijn besluiten goed te onderbouwen.

Uitspraak

200506473/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/515 WET V1 V EN AWB 05/517 WET V1 A van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 31 mei 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft appellant (hierna: de directeur) de aan [wederpartij] verleende bevoegdheid om APK-keuringen te verrichten voor voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor een periode van 9 weken ingaande 28 februari 2005.
Bij besluit van 2 mei 2005 heeft de directeur het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover van belang het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de directeur opgedragen met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de directeur bij brief van 4 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2005, waar de directeur vertegenwoordigd door mr. H. Bal, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.W. van Ochten, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is het in bezwaar gehandhaafde en door de voorzieningenrechter in beroep vernietigde besluit tot intrekking gedurende een periode van negen weken van de aan [wederpartij] verleende bevoegdheid om APK-keuringen te verrichten.
2.2.    Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend, handelt in strijd met een of meer andere - dan die genoemd onder a en b - uit die bevoegdheid voortvloeiende verplichtingen.
Bij de Regeling van 11 februari 2000 (Stcrt 35, zoals nadien gewijzigd) houdende vaststelling regels erkenning voor en bevoegdheid tot het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (hierna: Erkenningsregeling APK) zijn regels vastgesteld omtrent de erkenningseisen en -voorschriften.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Erkenningsregeling APK wordt verstaan onder keuringsplaats: inrichting waarin een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, de handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten.
Artikel 1, aanhef en onder o van deze regeling bepaalt dat onder keuringsruimte moet worden verstaan: één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats.
Artikel 1, aanhef en onder p, van deze regeling, verstaat onder inrichting: perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst.
Uit artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK in samenhang met het eerste lid van dit artikel, volgt voor zover van belang, dat, indien een voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, de erkenninghouder ofwel de keurmeester verplicht is alle medewerking te verlenen en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht worden genomen, waarbij onder alle medewerking in ieder geval wordt verstaan dat de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar wordt gesteld.
Ingevolge artikel 62 van de Erkenningsregeling APK, voor zover hier van belang wordt in geval van niet naleving door de keurmeester van de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
In artikel 5, aanhef en onder h, van de Erkenningsregeling APK is bepaald dat in de keuringsruimte onder andere een remvertragingsmeter, die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen, aanwezig moet zijn.
Artikel 42 van de Erkenningsregeling APK bepaalt dat de keuring wordt verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in hoofdstuk 2 bedoelde eisen voldoet.
2.3.    De volgende feiten staan vast. [wederpartij] heeft als keurmeester op 20 januari 2005 het motorvoertuig met het kenteken […] aan een APK-keuring onderworpen en het voertuig volgens de voorschriften na de keuring als goedgekeurd afgemeld. Na deze afmelding ontving [wederpartij] het bericht van de Dienst Wegverkeer dat de desbetreffende auto bij wijze van steekproef aan een herkeuring moest worden onderworpen. Ten tijde van de herkeuring die kort na het bericht, op dezelfde dag plaatsvond, vroeg de steekproefcontroleur om de remvertragingsmeter die [wederpartij] niet terstond kon tonen. De remvertragingsmeter van [wederpartij] bedrijf was op 18 januari 2005 naar de ijker gezonden en [wederpartij] volstond zolang in afwachting van de terugkomst van zijn exemplaar voor het verrichten van keuringen met het gebruik van een leenexemplaar van een ander naburig autobedrijf dat eveneens APK-keuringen verricht. Binnen 5 minuten kon [wederpartij] de geleende remvertragingsmeter tonen aan de steekproefcontroleur. Het leenexemplaar bleek te liggen in een eerder op die dag gekeurde andere auto, die op het bedrijfsterrein van [wederpartij] was geparkeerd.
2.4.    De directeur heeft aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking van de keuringsbevoegdheid ten grondslag gelegd dat tijdens de herkeuring van het motorvoertuig […] op 20 januari 2005 die krachtens een steekproef op het bedrijf van [wederpartij] werd verricht, geen remvertragingsmeter in de keuringsplaats aanwezig was en dat [wederpartij] hiermede artikel 45, vijfde lid, onder aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK heeft overtreden.
2.5.    De voorzieningenrechter heeft op grond van de vaststaande feiten geoordeeld dat [wederpartij] zijn medewerking heeft verleend aan de steekproef als bedoeld in artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK en dat de directeur ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van overtreding van dit artikel. De voorzieningenrechter heeft in zijn oordeel betrokken dat niet van belang is dat de remvertragingsmeter waarmee de keuring en de steekproef op 20 januari werden uitgevoerd, niet het eigendom van [wederpartij] was, dat evenmin van belang is dat de remvertragingsmeter niet direct beschikbaar was evenals de omstandigheid dat de remvertragingsmeter niet in de keuringsruimte lag, het laatste omdat niet artikel 5 van de Erkenningsregeling APK aan de sanctie tot intrekking ten grondslag is gelegd.
2.6.    De directeur keert zich in hoger beroep tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter. De directeur betoogt - samenvattend weergegeven - dat terecht en op goede gronden is geconstateerd dat [wederpartij] als keurmeester geen medewerking heeft verleend aan de steekproefherkeuring. De keuringen en herkeuringen dienen aldus de directeur volgens de daarvoor geldende regels met de juiste en werkende apparatuur door een bevoegd persoon in een keuringsplaats te worden uitgevoerd, zodat ook artikel 42 van de Erkenningsregeling APK correct wordt nageleefd. Weliswaar is eigendom van een apparaat zoals de remvertragingsmeter niet vereist, aldus de directeur, maar wel is volgens artikel 34 van de Erkenningsregeling APK vereist dat op iedere keuringsplaats een dergelijk apparaat aanwezig is. Een gedeeld gebruik is daarmede onverenigbaar.
2.7.    De directeur heeft ter zitting erkend dat niet is vereist dat de keurmeester of erkenninghouder eigenaar is van de remvertragingsmeter, maar heeft gesteld dat de geleende remvertragingsmeter niet een volgens de Erkenningsregeling APK geaccepteerd apparaat betreft. Nog daargelaten dat dit niet aan het besluit tot intrekking ten grondslag is gelegd, heeft de directeur deze stelling niet aannemelijk gemaakt, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
2.8.    Niet valt in te zien dat door een kortdurende afwezigheid - zoals in dit geval - van de remvertragingsmeter die door de keurmeester was achtergelaten in een andere op het bedrijfsterrein van de keuringsinstelling geparkeerde, ook op die dag gekeurde auto, deze meter niet op de keuringsplaats zou zijn en derhalve niet meer samen met de keuringsruimte beschikbaar zou zijn gedurende de steekproef. Het is mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 1999 in zaak no. H01.98.1747 (AB 1999, 460) in dit verband niet onredelijk om onder keuringsplaats, waar de keuringsruimte deel van uitmaakt, ook het bij de inrichting van [wederpartij]     behorende parkeerterrein te verstaan. Niet ongebruikelijk is immers dat een remvertragingsmeter buiten de keuringsruimte wordt gebruikt wanneer een rij- of remproef wordt gemaakt als bedoeld in artikel 42, tweede volzin van de Erkenningsregeling APK.
De omstandigheid dat [wederpartij] de remvertragingsmeter na 5 minuten aan de steekproefcontroleur ter beschikking heeft gesteld, brengt, gelet op het vorenoverwogene, mee dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld, dat de directeur niet de conclusie heeft kunnen trekken dat [wederpartij], in het bijzonder door niet te voldoen aan artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK, niet zijn medewerking heeft verleend aan de steekproef. De directeur heeft dan ook hierop niet de bevoegdheid kunnen baseren tot het opleggen van de onderhavige sanctie.
2.9.    De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met enige verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.10.    De directeur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshondervierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
het bedrag dient door de Dienst Wegverkeer aan [wederpartij] onder     vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006
221.