ECLI:NL:RVS:2006:AV6257

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600641/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan Bedrijventerrein Van Heemstraweg-Zuid door de Raad van State

Op 17 maart 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Van Heemstraweg-Zuid" door de gemeenteraad van Druten. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 6 december 2005 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Verzoekster, die zich tegen deze goedkeuring verzet, heeft op 22 januari 2006 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de Raad van State. De Voorzitter heeft het verzoek op 2 maart 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeenteraad van Druten aanwezig waren.

In de overwegingen van de Voorzitter werd vastgesteld dat verzoekster aanvoert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht is verleend, omdat het gebied volgens haar beschermingswaardige cultuurhistorische waarden bevat. Verzoekster stelt dat de aanleg van een bedrijventerrein in dit gebied niet aanvaardbaar is en verwijst naar de Nota Belvedère, die de bescherming van cultuurhistorische waarden beoogt. De Voorzitter oordeelde dat er onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van het plangebied en dat nader onderzoek noodzakelijk is. Gezien de mogelijke onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, besloot de Voorzitter om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland te schorsen.

De uitspraak resulteerde in de schorsing van het goedkeuringsbesluit en de veroordeling van het college tot vergoeding van proceskosten aan verzoekster. De Voorzitter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 maart 2006.

Uitspraak

200600641/2.
Datum uitspraak: 17 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Druten het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Van Heemstraweg-Zuid" vastgesteld.
Bij besluit van 6 december 2005, nr. RE2005.32206 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 22 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2006, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door J.H. Reijnen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. H.A.A. Stakenburg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Druten, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, M.H.M. van Kesteren, gemachtigde, en M. Flier, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de aanleg van een bedrijventerrein direct ten zuiden van de Van Heemstraweg en direct ten oosten van de Noord-Zuid te Druten.
2.3.    Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voert onder meer aan dat verweerder ten onrechte de kwalificatie van het gebied zoals opgenomen in het Streekplan Gelderland 1996 aan zijn besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan ten grondslag heeft gelegd. Zij stelt in dit verband dat met die beleidsmatige kwalificatie onvoldoende wordt erkend dat het plangebied en de omgeving daarvan beschermingswaardige cultuurhistorische waarden bevatten en dat de aanleg van een bedrijventerrein ter plaatse om die reden niet aanvaardbaar is. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij onder meer naar de Nota Belvedère, die door de Ministers van respectievelijk Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat is vastgesteld. Verzoekster beoogt te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan.
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.5.     De Voorzitter stelt vast dat verweerder zijn besluit niet heeft getoetst aan het Streekplan Gelderland 1996, maar aan het Streekplan Gelderland dat op 29 juni 2005 is vastgesteld (hierna: het streekplan). Op grond van de overgangsbepaling die is opgenomen in het streekplan dient het onderhavige bestemmingsplan aan het streekplan getoetst te worden en niet aan het Streekplan Gelderland 1996.
2.6.    Vast staat dat het plangebied in het streekplan niet is aangemerkt als waardevol cultuurhistorisch landschap. Voorts is niet in geschil dat op grond van het streekplanbeleid ter plaatse een bedrijventerrein is toegestaan. De goedkeuring van het bestemmingsplan waarbij wordt voorzien in een regeling voor een bedrijventerrein, ligt thans ter beoordeling voor. Niettemin dient de Afdeling in de bodemprocedure in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit op basis van de stelling van verzoekster die is te duiden als het door provinciale staten in aanmerking nemen van een onjuiste kwalificatie van het gebied bij de vaststelling van het streekplan, te beoordelen of provinciale staten er in dit geval in redelijkheid voor hebben kunnen kiezen om het gebied zodanig te kwalificeren dat ter plaatse een bedrijventerrein kan worden toegestaan. Indien die keuze onredelijk moet worden geacht, heeft verweerder daar bij de beoordeling van dit bestemmingsplan niet vanuit mogen gaan.
2.7.    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting blijft bij de Voorzitter onduidelijkheid bestaan omtrent de cultuurhistorische waarden op en nabij het plangebied. Gelet hierop acht de Voorzitter nader onderzoek naar deze waarden aangewezen door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, termen aanwezig om het bestreden besluit bij voorlopige voorziening te schorsen.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 6 december 2005, nr. RE2005.32206;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 80,12 (zegge: tachtig euro en twaalf cent); het dient door de provincie Gelderland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Verbeek
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2006
388-449.