ECLI:NL:RVS:2006:AV6234

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600794/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuurlijke handhaving melkveehouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 maart 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf, dat op 6 januari 2006 een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de melkveehouderij van [vergunninghouders] had afgewezen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van zorgen van verzoeker over de omvang en situering van de kuilvoeropslag en de aanplant van bomen nabij zijn perceel.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 7 maart 2006, waarbij verzoeker en verweerder niet aanwezig waren. Wel was de inrichtinghoudster aanwezig, vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling. De Voorzitter heeft de situatie beoordeeld aan de hand van de vergunning van 19 februari 1996, die voorschrijft dat de kuilvoeropslag op een afstand van ten minste 25 meter van een woning van derden moet zijn gelegen. De afstand van de dichtstbijzijnde woning van verzoeker tot de kuilvoeropslag was op dat moment ongeveer 30 meter, wat volgens de Voorzitter niet in strijd was met de vergunning.

De Voorzitter concludeerde dat er geen overtreding van de vergunning was en dat verweerder niet bevoegd was om bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen toe te passen. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200600794/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2006, kenmerk 0510538/0510701/BZ, heeft verweerder een verzoek van verzoeker om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de melkveehouderij van [vergunninghouders] gelegen aan [locatie] te [plaats], gemeente Weststellingwerf, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2006, waar verzoeker noch verweerder zijn verschenen.
Als partij is daar gehoord inrichtinghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener, en [gemachtigde], maat in de maatschap.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek van verzoeker om handhaving spitst zich toe op de omvang en situering van de kuilvoeropslag en aanplant van de bomen in de nabijheid van zijn perceel.
2.2.    Allereerst dient te worden nagegaan of sprake is van het overtreden van de voor de inrichting geldende vergunning van 19 februari 1996 met kenmerk 9602043/mil, in welk geval verweerder op zichzelf bevoegd zou zijn tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen.
2.3.    Volgens de tekening behorende bij het besluit van 19 februari 1996 zijn op het terrein van de inrichting ten westen van het perceel van verzoeker kuilplaten gesitueerd, bestemd voor de opslag van kuilvoer. De omvang van dit deel van het terrein van de inrichting - de tekening is op dit punt duidelijk en niet voor meer dan één uitleg vatbaar - bedraagt ongeveer 50 bij 40 meter. Overigens komt de tekening in zoverre overeen met de tekening gevoegd bij de aanvraag om een nieuwe milieuvergunning van 28 februari 2006. Ingevolge voorschrift 15 van de vergunning van 19 februari 1996 dient de kuilvoeropslag te zijn gelegen op een afstand van ten minste 25 meter van een woning van derden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de afstand van de woning van verzoeker, het betreft de dichtstbijgelegen woning van derden, tot aan de kuilvoeropslag ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ongeveer 30 meter was. De lengte van de kuilvoeropslag bedroeg destijds ongeveer 50 meter. De omvang en situering van de kuilvoeropslag leidt, gelet op voorschrift 15 van de vigerende vergunning en de daarbij behorende tekening in hun onderlinge samenhang bezien, dan ook niet tot een overtreding van deze vergunning. Evenmin is gebleken dat in het onderhavige geval de aanplant van bomen, die heeft plaatsgevonden op dat deel van het terrein van de inrichting dat blijkens de eerdergenoemde tekening is aangeduid als boomwal, leidt tot het overtreden van enig wettelijk voorschrift.
Verweerder was dan ook niet bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
2.4.    De Voorzitter ziet in het vorenstaande aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Drouen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
375.