ECLI:NL:RVS:2006:AV6222

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200601041/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor atelier met geluidshinder en visuele hinder

Op 20 december 2005 verleende het college van burgemeester en wethouders van Scheemda een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] voor het oprichten en in werking hebben van een atelier voor metaal- en houtbewerking, inclusief een uurwerkklok, smidsvuur en uitstookoven, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 29 december 2005 ter inzage gelegd. Verzoekers, wonend te [woonplaats], hebben op 3 februari 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 28 februari 2006 behandeld.

In zijn overwegingen stelt de Voorzitter dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij wijst erop dat volgens artikel 20.1 van de Wet milieubeheer belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen besluiten, maar dat verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij op aanzienlijke afstand van de inrichting wonen. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van deze verzoekers niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Daarnaast hebben de overige verzoekers geen zienswijzen ingediend over de visuele hinder, wat hen ook niet als belanghebbenden kwalificeert. De Voorzitter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover gedaan door deze verzoekers, eveneens moet worden afgewezen. Wat betreft de geluidshinder van de uurwerkklok, stelt de Voorzitter vast dat de vergunninghouder heeft aangegeven dat de klok niet slaat totdat de vereiste voorzieningen zijn aangebracht. Hierdoor is er geen spoedeisend belang voor het treffen van de verzochte voorziening. De Voorzitter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200601041/2.
Datum uitspraak: 13 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Scheemda,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een atelier (metaal- en houtbewerking), een uurwerkklok, smidsvuur en een uitstookoven, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 29 december 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon en de overige verzoekers vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G. Kor, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.        Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.        Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - of een van de in het derde lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.3.        Blijkens de stukken wonen verzoekers [namen 3 verzoekers] in respectievelijk Midwolda en 't Waar, op een afstand van verscheidene kilometers van de inrichting. De Voorzitter acht het dan ook niet aannemelijk dat deze verzoekers rechtstreeks milieugevolgen van het bestreden besluit ondervinden.
De Voorzitter gaat er gezien het voorgaande van uit dat de Afdeling in de bodemprocedure in deze zaak zal oordelen dat voormelde verzoekers niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De Voorzitter ziet hierin aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover dat is gedaan door [namen 3 verzoekers], af te wijzen.
2.4.        Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.5.        De overige verzoekers hebben de grond dat zij visuele hinder ondervinden niet als zienswijze over het ontwerp van het besluit naar voren gebracht. De Voorzitter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan deze verzoekers redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze over het onderdeel visuele hinder van het ontwerp van het besluit naar voren te hebben gebracht.
De Voorzitter gaat er gezien het voorgaande van uit dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep, voor zover het is ingesteld door de overige verzoekers, in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover dat is gedaan door de overige verzoekers, voor zover dat verzoek ziet op de gestelde visuele hinder, af te wijzen.
2.6.        De overige verzoekers stellen voorts onder meer dat zij vanwege de inrichting geluidhinder vrezen door het laten slaan van de uurwerkklok van het atelier.
2.7.        Verweerder heeft bij het opstellen van de geluidvoorschriften aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De omgeving is getypeerd als rustige woonomgeving. Uit de bij de aanvraag gevoegde notitie van WNP raadgevende ingenieurs, no. 4051224.N02, blijkt volgens verweerder dat de geluidbelasting van de inrichting, waaronder de uurwerkklok, aan de gestelde geluidgrenswaarden kan voldoen, wanneer de maatregel zoals voorgeschreven in voorschrift 7.5 wordt getroffen.
2.7.1.    Ter beperking van geluidhinder heeft verweerder onder meer de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden.
Voorschrift 7.4 bepaalt dat de uurwerkklok uitsluitend op de hele en halve uren mag slaan in de periode vanaf 7.00 uur tot en met 19.00 uur.
Voorschrift 7.1, voor zover hier van belang, stelt voor deze periode voor het equivalente geluidsniveau en het piekgeluidniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, hieronder mede begrepen de uurwerkklok, een grenswaarde van respectievelijk 45 dB(A) en 70 dB(A).
Voorschrift 7.5 bepaalt dat de klokkentoren aan de voor- en rechterzijde dient te zijn voorzien van een glas of plexiglas paneel met een isolatiewaarde van 25 - 35 dB voor reductie van de tonen van de klok.
2.7.2.    Vergunninghouder heeft bij brief, ingekomen bij de Afdeling op 22 februari 2006, gesteld dat hij de uurwerkklok niet laat slaan zolang de ingevolge voorschrift 7.5 aan te brengen voorzieningen door hem nog niet zijn aangebracht. Ter zitting hebben verzoekers en verweerder bevestigd dat de uurwerkklok op dit moment niet slaat.
Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, is de Voorzitter van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
2.8.        Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Kuipers
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2006
271-509.