200506109/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 26 januari 2005 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 8 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In artikel 4.2.8 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is bepaald dat het anderen dan gebruikers van percelen verboden is om huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van wit- en bruingoed, ter inzameling aan te bieden.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die is aangetroffen op de Jaerveltstraat, ter hoogte van nummer 3, te Rotterdam. Volgens verweerder is deze huisvuilzak afkomstig van appellant en heeft hij die in strijd met de APV ter inzameling aangeboden.
2.3. Verweerder heeft appellant als overtreder aangemerkt, omdat op de bewuste dag een huisvuilzak is aangetroffen waarin zich een poststuk met de naam en adresgegevens van de onderneming van appellant bevond.
2.4. Appellant betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan omdat de huisvuilzak niet van hem afkomstig is, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hij voert daartoe aan dat hij (successieve nummers van) het in de huisvuilzak aangetroffen tijdschrift om de zoveel tijd naar de onderneming van zijn broer in Rotterdam brengt die is gevestigd nabij de plaats waar de desbetreffende huisvuilzak is aangetroffen. Appellant stelt verder dat zowel voor als achter zijn onderneming in Hellevoetsluis inzamelvoorzieningen voor huisvuil zijn geplaatst, hij op de bewuste dag in zijn onderneming aan het werk was en zijn echtgenote geen rijbewijs heeft.
2.4.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no.
200501068/1(AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
2.4.2. Niet in geschil is dat op 26 januari 2005 een huisvuilzak is aangetroffen aan de Jaerveltstraat, ter hoogte van nummer 3, te Rotterdam met daarin een poststuk met naam en adresgegevens van de onderneming van appellant in Hellevoetsluis. Gelet op het door appellant aangevoerde, hetgeen verweerder niet of onvoldoende heeft weerlegd, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende komen vast te staan dat de betrokken huisvuilzak door appellant op de bewuste plaats is gedeponeerd. Verweerder heeft dan ook appellant ten onrechte als overtreder van de desbetreffende bepalingen van de APV aangemerkt en derhalve ten onrechte de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op hem willen verhalen. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het primaire besluit van 3 februari 2005 moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 8 juli 2005, kenmerk A.B.2005.2.01143/JDK;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 3 februari 2005, kenmerk STZ HA nr: 04/03642;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,01 (zegge: zevenendertig euro en een cent); het dient door de gemeente Rotterdam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006