ECLI:NL:RVS:2006:AV5058

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505643/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel inzake dwangsom voor verwijdering variantloods

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van wijlen [appellant], thans zijn erfopvolgers, tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel had op 15 juni 2004 een besluit genomen waarbij [appellant] werd gelast om voor 1 augustus 2004 een zonder vergunning opgerichte variantloods op zijn perceel te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond op 12 oktober 2004. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing op 24 mei 2005, waarop [appellant] hoger beroep instelde. Tijdens de procedure is [appellant] overleden, maar zijn erfopvolgers zetten de procedure voort. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 februari 2006. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] terecht als overtreder was aangemerkt, maar de Afdeling kwam tot de conclusie dat dit onjuist was. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als bouwer van de loods, noch als opdrachtgever tot de bouw daarvan. De enkele omstandigheid dat hij eigenaar was van het perceel was onvoldoende om hem als overtreder aan te merken. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen de beslissing op bezwaar werd gegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de erfopvolgers.

Uitspraak

200505643/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
wijlen [appellant], thans zijn [erfopvolgers], wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2873 van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2005 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast voor 1 augustus 2004 de zonder vergunning opgerichte variantloods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 28 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Op 18 september 2005 is [appellant] overleden. [erfopvolgers] hebben verklaard de beroepsprocedure als erfopvolgers voort te zetten.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2006, waar [erfopvolger A], bijgestaan door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan een bestuursorgaan, voor zover hier van belang, aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2.    Niet in geschil is dat de variantloods zonder bouwvergunning is opgericht en dat het perceel op dat moment in eigendom was bij [appellant].
2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college [appellant] terecht als overtreder heeft aangemerkt. Zij voeren daartoe aan dat de loods is opgericht door [erfopvolgers A] ten behoeve van diens op het perceel gevestigde hoveniersbedrijf en dat [appellant] op geen enkele wijze bij de bouw betrokken is geweest of daarmee bemoeienis heeft gehad en evenmin opdracht heeft verleend tot de bouw van de loods.
2.4.    Het college heeft [appellant] als eigenaar van het perceel aangemerkt als degene die heeft gebouwd zonder bouwvergunning.
2.5.    De rechtbank heeft haar oordeel dat [appellant] terecht is aangemerkt als overtreder gebaseerd op de omstandigheden dat hij eigenaar was van het perceel en dat door twee ambtenaren bij een controle is geconstateerd dat hij bezig was met de bouw van de loods.
2.6.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als bouwer van de loods, noch als opdrachtgever tot de bouw daarvan. [appellant] is op geen enkele wijze bij de bouw van de loods betrokken geweest. Uit een schriftelijke verklaring van een van de betrokken controleambtenaren kan worden afgeleid dat door hen niet is geconstateerd dat hij bezig was met de bouw van de loods. Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft het college bovendien [erfopvolger A] onder oplegging van een dwangsom gelast de variantloods te verwijderen, aan welke last [erfopvolger A] heeft voldaan. Hieruit moet worden geconcludeerd dat het college ten tijde van de beslissing op bezwaar er reeds van op de hoogte was dat de loods door [erfopvolger A] is opgericht. Uit het voorgaande volgt dat het college [appellant] ten onrechte heeft aangemerkt als degene die het te handhaven voorschrift heeft overtreden. De enkele omstandigheid dat hij eigenaar was van de gronden waarop de loods is gebouwd is daarvoor onvoldoende.
2.5.    Gelet op het vorenstaande is het oordeel van de rechtbank dat [appellant] terecht als overtreder is aangemerkt onjuist. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen de bestreden beslissing op bezwaar van 12 oktober 2004 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu het college nog slechts kan beslissen tot gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit van 15 juni 2004, ziet de Afdeling aanleiding daartoe, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf voorziend over te gaan en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2005, AWB 04/2873;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 12 oktober 2004;
V.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 15 juni 2004, kenmerk BoMi/HB 04-13;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1009,00 (zegge: duizendnegen euro), voor een gedeelte groot € 966,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Maasdriel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII.    gelast dat de gemeente Maasdriel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakoviæ, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Bošnjakovic
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
410.