200503722/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/1100 en 04/1101 van de rechtbank Breda van 18 maart 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
Bij besluit van 22 december 2003 (kenmerk 58458) heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van de bedrijfsloods op het perceel [locatie] te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden.
Eveneens bij besluit van 22 december 2003 (kenmerk 58459) heeft het college [huurder] onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van de bedrijfsloods op het perceel [locatie] te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden.
Bij besluit van 25 februari 2004 heeft het college het besluit van 22 december 2003 (kenmerk 58458) ingetrokken.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 22 december 2003 (kenmerk 58458) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2005, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 juni 2005 heeft [partij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 30 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door H. de Jongh, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Vervoort en R. Dols, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen. [partij] is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van één besluit van 22 december 2003, waarbij [huurder] en appellant onder oplegging van een dwangsom zijn gelast de bewoning van het pand [locatie] (hierna: het pand) te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden. Bij besluit van 25 februari 2004 is volgens appellant slechts de aan hem gerichte lastgeving ingetrokken. Aangezien, in de visie van appellant, het besluit op zich in stand is gebleven is volgens hem het bezwaar dat hij ertegen heeft ingesteld ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.1. Dit betoog faalt. In eerste instantie heeft het college besloten zowel de eigenaar van het pand als de huurder afzonderlijk aan te schrijven onder oplegging van een last onder dwangsom. Uit de inhoud van de twee daartoe strekkende brieven van 22 december 2003 blijkt dat het college twee aparte dwangsombeschikkingen heeft genomen, omdat deze gericht waren tot twee verschillende personen en beide beschikkingen een afzonderlijk kenmerk hadden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat sprake was van twee besluiten in de zin van de Awb.
Bij besluit van 25 februari 2004 heeft het college de dwangsombeschikking die gericht was tot appellant (kenmerk 58458) ingetrokken. In dit besluit is uitdrukkelijk vermeld dat de last onder dwangsom gericht tot [huurder] onverkort blijft gelden. De rechtbank heeft, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, op goede gronden geoordeeld dat de bezwaren van appellant slechts zijn gericht tegen het aan hem gerichte dwangsombesluit. Nu dit besluit was ingetrokken en appellant geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die het college ertoe hadden moeten nopen dit besluit op rechtmatigheid te toetsen, heeft het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. De conclusie van de rechtbank is dus juist.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006