ECLI:NL:RVS:2006:AV3887

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502789/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.P. Zwart
  • T.M.A. Claessens
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijdrage beëindiging beroepsactiviteit visserij

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een bijdrage voor de beëindiging van de beroepsactiviteit van een visser. De aanvraag, ingediend door [wederpartij] op 4 oktober 2002, werd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgewezen op 17 februari 2003. De Minister stelde dat de aanvraag niet was ondertekend, wat in strijd was met artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Alkmaar oordeelde in een eerdere uitspraak op 9 februari 2005 dat de Minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen, maar de Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de aanvraag aan de wettelijke voorschriften voldeed. De Minister had terecht gesteld dat de aanvraag niet ondertekend was door [wederpartij] of een gemachtigde, wat noodzakelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De Raad van State bevestigde dat de Minister de aanvraag op 21 november 2002 had ontvangen, maar dat deze na de sluiting van het subsidieplafond was ingediend. Hierdoor was de afwijzing van de aanvraag terecht.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de Minister gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de Raad van State benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om te zorgen dat de aanvraag aan de wettelijke eisen voldoet.

Uitspraak

200502789/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. WET 04/413 van de rechtbank Alkmaar van 9 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de Minister) de aanvraag van [wederparij] om een bijdrage voor de beëindiging van diens beroepsactiviteit afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 29 januari 2004, heeft de Minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2005, verzonden op 17 februari 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 30 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. J.H. Verheul-Verkaik, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vergoedingsregeling voor uittreding van vissers uit de visserij 2002 (Stcrt. 9 augustus 2002, nr. 151, hierna: de Vergoedingsregeling) kan de minister op aanvraag een eenmalige bijdrage verstrekken aan een visser voor de beëindiging van zijn beroepsactiviteit ten gevolge van zijn vervroegde uittreding uit de zeevisserij.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Vergoedingsregeling verdeelt de minister de beschikbare bedragen in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag volledig is, als datum van ontvangst geldt.
2.2.    De Minister heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden gezegd, dat niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag van [wederpartij]. Volgens de Minister is de eerste aanvraag van [wederpartij] in strijd met artikel 4:2 van de Awb niet ondertekend.
2.3.    Het betoog slaagt.
Ingevolge artikel 4:2, eerste lid, van de Awb dient een aanvraag te zijn ondertekend.
Uit de door de Minister op 4 oktober 2002 ontvangen aanvraag van [wederpartij] blijkt, voor zover hier van belang, dat deze noch door hemzelf, noch door een gemachtigde is ondertekend. Dat [wederpartij] zich, zoals de rechtbank heeft aangenomen, ter behartiging van zijn belangen bij de aanvraag heeft laten vertegenwoordigen door [persoon] van de Helderse redersvereniging en dat deze de aanvraag met zijn handtekening heeft bekrachtigd in de begeleidende brief, wat hiervan ook zij, doet niet af aan de omstandigheid dat de aanvraag zelf niet is ondertekend. Nu niet is voldaan aan het in artikel 4:2, eerste lid, van de Awb neergelegde wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, is [wederpartij], anders dan de rechtbank heeft overwogen, terecht op grond van artikel 4:5 van de Awb door de Minister in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen. Vaststaat dat de aanvraag vervolgens na ondertekening op 21 november 2002 door de Minister is ontvangen. Gelet op artikel 7, derde lid, van de Vergoedingsregeling heeft de Minister dan ook terecht 21 november 2002 aangemerkt als datum van ontvangst van de aanvraag. Omdat op 19 november 2002 het voor de Vergoedingsregeling vastgestelde subsidieplafond is bereikt, is de Afdeling derhalve van oordeel dat de Minister de aanvraag terecht heeft afgewezen wegens overschrijding van het subsidieplafond. Dat het agentschap Laser, dat de aanvragen voor de Minister heeft behandeld, de onvolledige aanvragen heeft verzameld en tegelijk op 13 november 2002 heeft teruggestuurd leidt, anders dan [wederpartij] in beroep heeft betoogd, niet tot het oordeel dat hiermee in strijd met de Vergoedingsregeling of de Awb is gehandeld of dat de procedure anderszins onzorgvuldig is verlopen. Daarbij is van belang dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om te zorgen dat de aanvraag aan de wettelijke voorschriften voldoet en dat deze volledig is.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 februari 2005, WET 04/413;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006
71-420.