ECLI:NL:RVS:2006:AV3859

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505523/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom bij illegale bouw van loods in Goedereede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goedereede, waarbij hem onder oplegging van een dwangsom werd gelast een illegaal gebouwde loods/schuur te verwijderen. Het college had op 8 april 2004 besloten dat de appellant de loods moest verwijderen, omdat deze zonder de vereiste bouwvergunning was gebouwd. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd op 16 november 2004 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bevestigde op 24 mei 2005 deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had vastgesteld dat de appellant geen bouwvergunning had aangevraagd binnen de wettelijk vereiste termijn van twee jaar na de calamiteit die de oude loods had verwoest. De nieuwe loods voldeed niet aan de voorwaarden voor herbouw, omdat deze op verschillende punten afweek van de oude loods, zowel qua constructie als qua afmetingen. De Raad van State benadrukte dat handhaving van de bouwvoorschriften in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De beslissing van het college om handhavend op te treden werd als rechtmatig beschouwd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200505523/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. VGEMWT 05 / 1512 en GEMWT 05 / 1513 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Goedereede.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goedereede (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] gebouwde loods/schuur te verwijderen.
Bij besluit van 16 november 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2005, verzonden op 25 mei 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn en zijn [zoon], en het college, vertegenwoordigd door L. Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Anders dan appellant heeft betoogd is de voorzieningenrechter tot het juiste oordeel gekomen dat de stelling van appellant, dat nu het college geen verweerschrift heeft ingediend niet kan worden overgegaan tot kortsluiting, geen doel kan treffen. Het indienen van een verweerschrift is geen dwingend vereiste en kan derhalve op zichzelf geen reden zijn tot het niet afdoen van de hoofdzaak. Dat het college ter zitting van de voorzieningenrechter standpunten zou hebben ingenomen, waartegen appellant zich niet naar behoren heeft kunnen verweren, dan wel dat het onderzoek aldaar anderszins onvoldoende zou zijn geweest om tot een beoordeling van de zaak te kunnen komen, kan uit de stukken niet worden opgemaakt. Niet aannemelijk is dan ook dat appellant door deze gang van zaken in enig opzicht in zijn belangen is geschaad. Van schending van een goede procesorde is geen sprake.
2.2.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.3.    Niet in geschil is dat appellant de loods/schuur heeft gebouwd zonder over de daartoe vereiste bouwvergunning te beschikken, zodat het college ter zaken handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Appellant komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat artikel 30 van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Oudeland en Oude Nieuwland" geen mogelijkheid biedt tot legalisatie van de loods/schuur.
2.5.    Artikel 30 van de planvoorschriften luidt - voorzover hier van belang - als volgt:
1.  Een bouwwerk, dat op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan bestond of nadien legaal is of kan worden gebouwd en dat van het plan afwijkt, mag, mits de bestaande afwijkingen niet worden vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door een calamiteit is teniet gegaan, mits de bouwvergunning is aangevraagd binnen twee jaar nadat het bouwwerk is teniet gegaan.
2.  Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van een vergroting van horizontale en verticale afmetingen die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte respectievelijk hoogte.
2.6.    Tussen partijen is niet in geschil dat een eerder op het onderhavige perceel opgerichte romneyloods door een calamiteit als bedoel in artikel 30, eerste lid, onder b, van de bestemmingsplanvoorschriften te niet is gegaan. Ten gevolge van een storm op 27 oktober 2002 is de romneyloods ingestort.
2.7.    Anders dan appellant heeft betoogd is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat aan artikel 30 van de planvoorschriften geen toepassing kan worden gegeven.
De voorzieningenrechter heeft in dit verband in de eerste plaats terecht vastgesteld dat appellant niet binnen twee jaar nadat de romneyloods teniet is gegaan een bouwvergunning voor de loods/schuur heeft aangevraagd. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was de twee jaar termijn verstreken.
Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat van herbouw van door een calamiteit verloren gegane bebouwing slechts sprake kan zijn indien de oppervlakte van het nieuw op te richten bouwwerk nagenoeg gelijk is aan die van het vroegere bouwwerk en ook de aard en de omvang daarvan overeenstemt met die van de vroegere bebouwing. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 november 2002 in zaak no.
200106021/1(AB 2003, 2) is de strekking van de calamiteitenregeling immers dat een belanghebbende als gevolg van een calamiteit niet in een slechtere, maar ook niet in een betere postitie mag komen te verkeren.
Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan, nu de nieuwe loods/schuur op vele punten afwijkt van de oude loods.
De oude loods, een zogeheten nissenhut of Romneyloods, had gebogen wanden en een gebogen dak. De nieuwe loods heeft rechte wanden en een flauw hellend dakvlak. Tevens zijn er in de nieuwe loods een grote overheaddeur, een loopdeur en een enkel lichtkozijn aangebracht. De draagconstructie van de nieuwe loods wijkt evenzeer af van die van de oude loods. Zo heeft de nieuwe loods een draagconstructie, opgebouwd uit stalen U- en H-profielen. De draagconstructie van de oude loods bestond uit gebogen stalen ronde buisprofielen. Waar de buisprofielen van de oude loods plaatselijk in de grond waren verankerd, is er thans over de geheel bebouwde oppervlakte een betonnen funderingsplaat aangebracht waarop de staalconstructie draagt en verankerd is. De materiaalkeuze voor de nieuwe loods is afwijkend van oude loods. De gevelbedekking van de nieuwe loods is opgebouwd uit een stalen gecoate damwand en profielplaat, terwijl de oude loods was voorzien van gegalvaniseerde gebogen stalen golfplaten. De onderzijde van de gevels van de nieuwe loods is opgebouwd uit een gemetselde borstwering. De oude loods was - zelfs op het hoogste punt - lager dan de nieuwe, die ruim 4,00 meter hoog is. Het volume van de nieuwe loods is aanzienlijk groter dan dat van de oude loods.
Tenslotte is de nieuwe loods niet gebouwd op dezelfde plaats waar de oude loods heeft gestaan, hetgeen appellant ter zitting heeft erkend.
Van herbouw van de oude Romneyloods kan derhalve niet worden gesproken.
2.8.    Voorts is de voorzieningenrechter tot het juiste oordeel gekomen dat toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gezien het ruimtelijke beleid van de gemeente, niet in de rede ligt.
Het perceel waarop de nieuwe loods is gebouwd heeft de bestemming "Beschermd Agrarisch Gebied", waarmee wordt beoogd het behoud van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de omschreven doeleinden worden gebouwd, met uitzondering van mestsilo's en behoudens de overschrijdings- en vrijstellingsmogelijkheden ten behoeve van de als nevenberoep geëxploiteerde agrarische bedrijven. Het verlenen van vrijstelling voor de bouw van een loods als de onderhavige is in strijd met het gemeentelijk beleid ten aanzien van percelen met deze bestemming. De raadscommissie Grondzaken heeft dan ook geadviseerd geen vrijstelling voor de loods/schuur te verlenen.
2.9.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen concreet uitzicht op legalisatie. De voorzieningenrechter is ook tot dat oordeel gekomen.
2.10.    Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de aanschrijving afgezien had moeten worden.
2.11.    De slotsom moet zijn dat er geen grond is voor het oordeel dat het college niet tot handhavend optreden mocht besluiten. De voorzieningenrechter is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.12.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006
202.