ECLI:NL:RVS:2006:AV3844

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504240/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor opslagruimte en rechtsgevolgen van vernietiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Landerd tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college had op 5 april 2000 een bouwvergunning verleend aan [wederpartij] voor het veranderen en vergroten van een opslagruimte op een perceel in [plaats]. Na verschillende rechtsprocedures, waarbij de rechtbank meerdere besluiten van het college heeft vernietigd, heeft het college op 18 mei 2004 opnieuw geweigerd om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij]. De rechtbank heeft deze weigering op 5 april 2005 vernietigd, waarna het college hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 december 2005, maar zowel het college als [wederpartij] zijn niet ter zitting verschenen. De Raad overweegt dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [wederpartij] niet heeft gehoord, wat de rechtbank terecht heeft vastgesteld. Het college betoogde dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 18 mei 2004 ten onrechte niet in stand heeft gelaten, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college tot vergoeding van proceskosten aan [wederpartij].

Uitspraak

200504240/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Landerd,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1772 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 april 2005 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2000 heeft appellant (hierna: het college) aan [wederpartij] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een opslagruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juli 2000 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de bouwvergunning gehandhaafd met dien verstande dat de maximale diepte van het gebouw niet meer dan 30 meter mag bedragen.
Bij uitspraak van 14 augustus 2001 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door onder meer [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2000 vernietigd.
Bij besluit van 11 september 2001 heeft het college het tegen het besluit van 5 april 2000 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning ingetrokken.
Bij uitspraak van 19 juli 2002 de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 september 2001 vernietigd.
Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college het tegen het besluit van 5 april 2000 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 26 juni 2003 heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2002 vernietigd.
Bij besluit van 18 mei 2004 heeft het college het tegen het besluit van 5 april 2000 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en geweigerd aan [wederpartij] vrijstelling met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de bedrijfsruimte.
Bij uitspraak van 5 april 2005, verzonden op 6 april 2005, heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 mei 2004 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 12 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 juli 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2005. Het college en [wederpartij] zijn met bericht niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
2.2.    Niet in geschil is dat het college [wederpartij] in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet heeft gehoord. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] dan ook terecht gegrond verklaard en het besluit van 18 mei 2004 vernietigd.
2.3.    Het college betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 18 mei 2004 ten onrechte niet in stand heeft gelaten.
Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 mei 2004 in zaak no. 200401606/1 (www.raadvanstate.nl), dient de rechter bij aanwending van de bevoegdheid tot het in stand laten van de rechtsgevolgen uit te gaan van de feiten of omstandigheden op het moment van de uitspraak. Gezien deze uitspraak heeft de rechtbank, anders dan het college betoogt, de omstandigheid dat daags na het nemen van het besluit van 18 mei 2004 het ontwerpbestemmingsplan "Kom Schaijk" ter inzage was gelegd terecht in aanmerking genomen bij de vraag of van deze bevoegdheid gebruik kon worden gemaakt.
Gelet op de aard van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling is, anders dan het college betoogt, voorts geen sprake van een situatie waarin rechtens slechts het weigeren van de gevraagde vrijstelling mogelijk is. Het is dan ook aan het college om in een nieuwe beslissing op bezwaar aan te geven - in aanmerking genomen het ontwerpbestemmingsplan "Kom Schaijk" - op grond van welke overwegingen en gelet op welke belangen het college het besluit van 5 april 2000 al dan niet wil handhaven. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gevonden om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landerd tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Landerd aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006
66-423.