200507602/1.
Datum uitspraak: 1 maart 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/160 van de rechtbank Almelo van 3 augustus 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten.
Op 4 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten (hierna: het college) besloten de Vianenweg opnieuw in te richten.
Bij besluit van 3 november 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 5 november 2005 en 24 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door L. Dekkers, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 van de WVW 1994 kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
2.2. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank inhoudende dat de beslissing van het college om de Vianenweg opnieuw in te richten een beslissing is gericht op feitelijk handelen en geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3. Hoewel sprake is van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg, hebben deze maatregelen geen beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers tot gevolg, zoals appellanten zelf hebben bevestigd ter zitting van 14 april 2005 ten overstaan van de voorzieningenrechter. Hieruit volgt dat de beslissing van het college tot herinrichting van de Vianenweg niet krachtens een verkeersbesluit behoefde te geschieden. Voorts was deze beslissing niet gericht op rechtsgevolg maar op feitelijk handelen, dat bestond uit het herinrichten van de Vianenweg. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat, mede gelet op artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994, de beslissing van het college om de Vianenweg opnieuw in te richten geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Appellanten hebben aangevoerd dat ingevolge artikel 20 van de WVW 1994 beroep open stond bij de rechtbank. Dit artikel is hier echter niet van toepassing nu de beslissing tot herinrichting van de Vianenweg geen verkeersbesluit is.
2.4. Het hoger beroep van appellanten is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2006.