200503807/1.
Datum uitspraak: 1 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2295 van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Weesp.
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weesp (hierna: het college) geweigerd aan appellant een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het vervangen van een recreatiewoning op het perceel [locatie] te Weesp.
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2005, verzonden op 22 maart 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. X. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.E.A.R. Kuppens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Bij brief van 9 februari 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 december 2003. In strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat dit bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar. Bij brief van 16 februari 2004 heeft de secretaris van de Commissie voor de bezwaarschriften appellant in de gelegenheid gesteld om die gronden alsnog in te dienen, waarbij wordt vermeld dat de commissie de gronden graag voor 26 februari 2004 ontvangt.
2.3. Het college heeft het door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant de gronden van het bezwaar eerst ná 26 februari 2004 heeft ingediend.
2.4. Appellant betoogt dat hij er in de brief van 16 februari 2004 ten onrechte niet op is gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat het college zijn bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren als het gebrek niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld en dat zijn bezwaar derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.5. Het betoog slaagt. Bij de schriftelijke mededeling op grond van artikel 6.6 van de Awb aan de indiener van een gebrekkig bezwaarschrift, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld het gebrek binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen, moet de indiener uit een oogpunt van zorgvuldigheid er nadrukkelijk op worden gewezen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als het gebrek niet binnen die termijn wordt hersteld. Een dergelijke mededeling ontbreekt in de brief van 16 februari 2004. Het college heeft het door appellant gemaakte bezwaar dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 30 maart 2004 vernietigen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2005, AWB 04/2295;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weesp van 30 maart 2004, B010/2004/2424;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weesp tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Weesp aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Weesp aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 respectievelijk € 136,00 = € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2006