ECLI:NL:RVS:2006:AV2238
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- K. Brink
- M.A.G. Stolker
- Rechtspraak.nl
Schorsing van last onder dwangsom wegens bodemverontreiniging
In deze zaak heeft de Raad van State op 16 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die was opgelegd aan DGV Retail B.V. door het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De last was opgelegd wegens overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 1.1a van de Wet milieubeheer. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2006, waar zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. De kern van het geschil betrof de vraag of de verontreiniging in de bodem na 1987 was ontstaan, wat zou betekenen dat de plicht tot verwijdering van toepassing was. Verweerder stelde dat de verontreiniging na 1987 was ontstaan, terwijl verzoekster deze conclusie betwistte. De Voorzitter oordeelde dat de beschikbare gegevens geen definitief uitsluitsel boden en dat dit nader onderzocht diende te worden in de bezwaarprocedure.
De Voorzitter besloot om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda te schorsen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat het belang van de bescherming van de bodem vereiste dat er al maatregelen getroffen moesten worden. Tevens werd opgemerkt dat de formulering van de last onvoldoende duidelijk was over wat er van verzoekster werd verlangd. De Voorzitter heeft de gemeente Gouda gelast om het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de noodzaak voor duidelijke communicatie over de verplichtingen die aan partijen worden opgelegd.