ECLI:NL:RVS:2006:AV1819

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502806/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R. van der Spoel
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek om gebruik perceel voor autohandel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 23 februari 2005 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel in Tytsjerksteradiel voor de handel in auto's. Het college van burgemeester en wethouders had dit verzoek op 27 juni 2003 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 11 november 2003. De rechtbank oordeelde dat het college terecht niet handhavend optrad, omdat niet was komen vast te staan dat er bedrijfsmatige verkoop van auto's aan particulieren plaatsvond.

De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Het is vastgesteld dat [partij] een autohandelsbedrijf exploiteert op het perceel, waar maximaal vijf auto's voor verkoop worden gestald. De Raad van State concludeert dat het gebruik van het perceel voor stalling en doorvoer van auto's niet in overeenstemming is met de woonbestemming van het perceel, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Het college kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat dit gebruik ruimtelijk irrelevant is.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond. Het besluit van het college van 11 november 2003 wordt vernietigd. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De gemeente Tytsjerksteradiel moet ook het griffierecht aan appellante vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 15 februari 2006.

Uitspraak

200502806/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1460 van de rechtbank Leeuwarden van 23 februari 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om handhavend op te treden tegen het door [partij] gemaakte gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van de handel in auto's.
Bij besluit van 11 november 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2005 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Bij brief van 21 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door drs. A. Flierman, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door P. Kingma en J. Kok, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [partij].
2.    Overwegingen
2.1.    Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bebouwingsconcentraties buitengebied Bergum" bestemd voor "Woonhuizen klasse B".
Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften, voorzover van belang, zijn de op de kaart voor "Woonhuizen klasse B" aangewezen gronden bestemd voor woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, tuinen en/of erven, andere gebouwen en andere werken.
Ingevolge artikel 4, lid F, onder 1, van de planvoorschriften, is het in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden de gronden en gebouwen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met hetgeen hieromtrent is bepaald in deze bestemming.
2.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving van appellante terecht heeft afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat op het perceel bedrijfsmatige verkoop van auto's aan particulieren plaatsvindt.
2.3.    Appellante betoogt met succes dat de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel is gekomen. Vaststaat dat [partij] een autohandelsbedrijf exploiteert dat is gericht op de verkoop van auto's en dat, zoals ook is vermeld op het internet en in de Gouden Gids, is gevestigd op het perceel. In zijn brief van 3 februari 2003 aan het college heeft [partij] erkend dat op het perceel maximaal 5 auto's bestemd voor de verkoop worden gestald. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de door hem aangekochte auto's met een trailer naar het perceel worden gebracht om daar tijdelijk te worden gestald en vervolgens, doorgaans na enkele dagen, met een trailer worden vervoerd naar een garagebedrijf dat de auto's voor hem verkoopt aan particulieren, dan wel van hem koopt ten behoeve van de verkoop aan particulieren. Het gebruik van het perceel voor stalling en doorvoer van auto's ten behoeve van de verkoop aan particulieren en bedrijven, daargelaten of dat kan worden aangemerkt als detailhandel in de zin van de planvoorschriften, staat niet ten dienste van de op het perceel rustende woonbestemming en kan daarmee niet in overeenstemming worden geacht. Dat gebruik is derhalve ingevolge artikel 4, lid F, onder 1, van de planvoorschriften verboden. De omstandigheid dat het gaat om een gering aantal auto's dat wordt gestald op het achtererf, noch de omstandigheid dat deze niet ter plaatse worden verkocht, kan daaraan afdoen. Het college kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het hiervoor weergegeven gebruik ruimtelijk irrelevant is.
2.4.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht niet bevoegd heeft geacht tot handhavend optreden.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellante gegrond verklaren en het besluit van 11 november 2003 vernietigen.
2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 23 februari 2005, 03/1460;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel van 11 november 2003, GOW/rob 0301633;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1339,34 (zegge: dertienhonderdnegenendertig euro en vierendertig cent), waarvan € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Tytsjerksteradiel aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Tytsjerksteradiel aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 323,00 (zegge: driehonderddrieëntwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Willems
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006
412.