ECLI:NL:RVS:2006:AV1802

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502338/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor bergbezinkbassin in Nuland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk, dat op 11 november 2003 een bouwvergunning heeft verleend voor de aanleg van een bergbezinkbassin op een perceel in Nuland. De appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, kreeg in eerste instantie gelijk van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 22 juli 2004 oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen. Echter, het college verklaarde het bezwaar van de appellant opnieuw ongegrond op 26 oktober 2004. De voorzieningenrechter bevestigde op 20 januari 2005 dat het college voldoende had gemotiveerd dat de bouw op de locatie ruimtelijk aanvaardbaar en technisch uitvoerbaar was. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 29 november 2005 ter zitting behandelde. De Raad van State oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er alternatieve locaties waren die minder bezwaren met zich meebrachten. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 15 februari 2006.

Uitspraak

200502338/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3498/04/3499 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk (hierna: het college) aan de gemeente Maasdonk vrijstelling met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het aanleggen van een bergbezinkbassin op het perceel, kadastraal bekend gemeente Nuland, sectie B, nr(s) 2822 en 4330, plaatselijk bekend IJzerkampen te Nuland (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 22 juli 2004, waarvan proces-verbaal is opgemaakt dat op 30 juli 2004 is verzonden, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2004 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college het tegen het besluit van 11 november 2003 door appellant gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2005, verzonden op 15 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen en E.R. Noorman, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan betreft het oprichten van een bergbezinkbassin.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Nuland" heeft het perceel de bestemmingen "Openbaar groen of plantsoen" en "Verkeersdoeleinden". Niet in geschil is dat het bouwplan daarmee in strijd is. Om medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.3.    Het betoog van appellant dat verband houdt met de plaatsing van de damwanden en de daarvan te verwachten zettingsschade, heeft betrekking op de wijze waarop de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. De damwanden betreffen tijdelijke voorzieningen. Aangezien de wijze waarop bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd niet aan de orde kan komen bij de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan bouwvergunning kan worden verleend moet dit betoog, voor zover het de verleende bouwvergunning betreft, buiten beschouwing blijven. Dat ligt anders waar het de verleende vrijstelling aangaat, indien en voor zover op voorhand vast staat dat de uitvoering van bouwwerkzaamheden onvermijdelijk leidt tot schade aan de omgeving. Daarvan is echter niet gebleken. Uit de rapporten van Mos Grondmechanica B.V., die het college aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, te weten het "Bemalingsadvies ten behoeve van de aanleg van een bergbezinkbassin aan de IJzerkampen en aan de Zandstraat te Nuland" van 20 mei 2003 en het "Funderingsadvies ten behoeve van de aanleg van een bergbezinkbassin aan de IJzerkampen te Nuland", van 13 mei 2003, is naar voren gekomen dat de zettingsgevoeligheid van de grond niet groot is. Dit wordt voorts bevestigd in het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 16 augustus 2004 waarin is geconcludeerd dat de kans op zettingsverschillen beperkt is. Daarbij is ook de plaatsing van de damwanden betrokken. Bovendien wordt bij de plaatsing van de damwanden een trillingsvrije methode gebruikt, zoals in de brochure "Indrukken en uittrekken van stalen damwand zonder hinder voor de omgeving" van "Silent Piling Nederland B.V." vermeld en zal bij verwijdering van de damwanden de druk van de grond overal gelijk zijn. Het door appellant overgelegde advies van C. van Ravensteijn kan niet tot een ander oordeel leiden. Het daarin weergegeven standpunt betreft een vermoeden dat niet met nadere gegevens is onderbouwd. Voorts is in dat advies geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de damwanden door middel van een trillingsvrije methode zullen worden geplaatst. Het betoog slaagt derhalve niet.
2.4.    Appellant betoogt tevergeefs dat hij, gelet op de artikelen 7:2, 7:9 en 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opnieuw had moeten worden gehoord. Hij voert daartoe aan dat de politieke partij "Partij Maasdonk", voorafgaand aan het nemen van het besluit van 26 oktober 2004, ter gelegenheid van de behandeling in de gemeenteraad op 5 oktober 2004 van het voorstel tot het nemen van een voorbereidingsbesluit ten behoeve van het bouwplan, twijfels heeft geplaatst bij het onderzoek naar de alternatieve locaties en voorts heeft gesteld dat zij zou bezien of sprake was van een alternatief. Niet valt in te zien dat het enkele gegeven dat een van de politieke partijen in de gemeenteraad een bepaald standpunt heeft ingenomen zou zijn aan te merken als een feit van aanmerkelijk belang voor de nieuw te nemen beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Vast staat dat dit partijstandpunt niet aan het tot stand komen van het voor de nieuwe beslissing op bezwaar noodzakelijke voorbereidingsbesluit in de weg heeft gestaan. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd en met onderzoeksgegevens heeft onderbouwd dat de bouw op de onderhavige locatie ruimtelijk aanvaardbaar en technisch uitvoerbaar is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het nemen van het besluit van 26 oktober 2004 sprake was van een alternatieve locatie waarbij een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van strijd met de artikelen 7:2, 7:9 en 7:11 van de Awb is dan ook geen sprake.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Duursma
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006
378.