ECLI:NL:RVS:2006:AV1793

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500524/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kempen Campus door gemeenteraad Veldhoven

Op 15 februari 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kempen Campus" door de gemeenteraad van Veldhoven. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 22 juni 2004, was onderwerp van beroep door drie appellanten die zich verzetten tegen de goedkeuring van het plan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De appellanten voerden aan dat de aanleg van de Kempen Campus een activiteit betreft waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) had moeten worden uitgevoerd, en dat het plan zou leiden tot verkeersoverlast en een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 november 2005, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad de inspraakprocedure correct had gevolgd en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft gehandeld en dat de bezwaren van de appellanten niet gegrond waren.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de gemeenteraad voldoende onderzoek had gedaan naar de verkeerssituatie en de luchtkwaliteit, en dat de gevolgen van het plan voor de geluidsbelasting op de omliggende woningen verwaarloosbaar waren. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en de goedkeuring van het bestemmingsplan bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de goedkeuring van ruimtelijke plannen en de rol van de gemeenteraad in dit proces.

Uitspraak

200500524/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Veldhoven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2004, het bestemmingsplan "Kempen Campus" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 23 november 2004,
kenmerk 1008182/1046136, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2005, appellanten sub 2 bij brief van 13 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, en appellanten sub 3 bij brief van 17 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 juli 2005 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2005, waar appellanten sub 1, in de persoon van [gemachtigde], appellanten sub 2, in persoon en bijgestaan door ing. M. Smalheer, appellanten sub 3, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en bijgestaan door R.J. Smits en M.A.M. Jonkers, ambtenaren van de gemeente, en [partijen].
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    Appellanten sub 2 betogen dat de aanleg van de Kempen Campus een activiteit betreft waarvoor ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, de milieueffectrapportage beoordelingsprocedure (hierna: de m.e.r.-beoordelingsprocedure) had moeten worden gevolgd dan wel ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, een milieueffectrapport (hierna: MER) had moeten worden gemaakt. De gemeenteraad heeft ter zitting betoogd dat deze beroepsgrond niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien deze beroepsgrond door appellanten niet eerder in de procedure naar voren is gebracht.
Appellanten sub 2 hebben zich in hun zienswijzen en bedenkingen gericht tegen de aanleg van de campus. De beroepsgrond dat voor de aanleg van de campus de m.e.r.-beoordelingsprocedure gevolgd moet worden, dan wel een MER moet worden gemaakt, vindt zijn grondslag in de bezwaren, zoals deze in de zienswijze- en bedenkingenfase door appellanten sub 2 tegen de aanleg van de campus naar voren zijn gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Procedureel aspect
2.4.    In beroep stellen appellanten sub 2 en 3 dat de voorbereidingsprocedure van het plan onzorgvuldig is geweest. Zij voeren hiertoe aan dat de volledige inspraakprocedure ingevolge artikel 6a van de WRO had moeten worden gevolgd in plaats van slechts de procedure ingevolge artikel 23 van de WRO.
2.5.    Dit betoog van appellanten faalt. Het plan betreft een reparatie van het door de gemeenteraad van Veldhoven op 1 april 2003 vastgestelde en door verweerder op 11 november 2003 gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan "Kempen Campus" (hierna: het vorige plan). Tijdens de voorbereiding van dat plan is gelegenheid gegeven tot inspraak. Bij uitspraak van 23 maart 2004, no. 200308858/3, heeft de Afdeling wegens het ten onrechte buiten beschouwing laten van zienswijzen het goedkeuringsbesluit vernietigd en goedkeuring aan het plan onthouden.
Aangezien de afwijkingen van het huidige plan ten opzichte van het vorige plan naar aard en omvang gering zijn en van wijzigingen in de relevante feiten en omstandigheden sindsdien niet is gebleken, is geen sprake van een inhoudelijk nieuw plan en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet noodzakelijk was opnieuw een inspraakprocedure te volgen.
Van overige gestelde gebreken in de voorbereiding van het plan op grond waarvan goedkeuring aan het plan had moeten worden onthouden, is de Afdeling niet gebleken.
Het plan
2.6.    Het plan voorziet in de vestiging van een middelbare school, het Sondervick College, en sportaccommodaties voor zowel de school als voor plaatselijke sportverenigingen op één locatie; de Kempen Campus. De tot het Sondervick College behorende gebouwen en de sportaccommodaties liggen momenteel over een aantal locaties in Veldhoven verspreid.
Voor het plan heeft de gemeenteraad van Veldhoven een uitbreidingslocatie aan de zuidwestzijde van Veldhoven uitgekozen. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door het Grote Kerkepad, aan de oostzijde door de Kromstraat en aan de zuidzijde door de Knegselseweg. In het plan is uitgegaan van ontsluiting voor het autoverkeer via de bestaande infrastructuur. In westelijke richting vindt ontsluiting plaats via de Knegselseweg en in oostelijke richting via de Nieuwstraat, De Plank, de Kromstraat en de Sondervick.
Het standpunt van appellanten
2.7.    Appellanten hebben in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Appellanten sub 2 stellen zich op het standpunt dat sprake is van de aanleg van een recreatieve dan wel toeristische voorziening in de zin van het Besluit milieueffectrapportage 1994 en dat het plan aldus m.e.r.-beoordelingsplichtig is, dan wel dat een MER had moeten worden gemaakt.
De gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn volgens appellanten sub 2 ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt.
Appellanten voeren verder aan dat het plan zal leiden tot grote verkeersoverlast en verkeersonveiligheid op de wegen die grenzen aan het plangebied. Volgens hen zijn de aan het plan ten grondslag liggende verkeerskundige onderzoeken onvolledig en gebaseerd op ongemotiveerde aannames. Daarnaast voorziet het plan volgens hen in te weinig parkeerplaatsen en zal het plan leiden tot een toename van de geluidsoverlast in onder meer de Kromstraat.
Het standpunt van verweerder
2.8.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.8.1.    Volgens verweerder voldoet het plan niet aan de voorwaarden op grond waarvan het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig is en behoefde geen MER te worden gemaakt.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit binnen het plangebied stelt verweerder zich op het standpunt dat hiernaar onderzoek heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de verkeersstructuur en de ontsluiting van het plan stelt verweerder zich op het standpunt dat het plan past in het streekplanbeleid en dat het plan, mede gelet op de afspraken tussen het gemeentebestuur en het Sondervick College, ook verkeerskundig aanvaardbaar is. Verweerder acht de door de gemeenteraad gehanteerde cijfers bij haar onderzoek naar de ontsluiting van het plan en de parkeermogelijkheden van zowel de school- als de sportvoorzieningen juist.
Aan de eisen van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) is volgens verweerder voldaan.
De vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
MER
2.10.    Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Daarbij worden een of meer besluiten van overheidsorganen ter zake van die activiteiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieueffectrapportage 1994, zoals gewijzigd bij Besluit van 7 mei 1999 (hierna: Besluit m.e.r.), worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is omschreven.
In onderdeel C, onder 10.1, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening aangewezen als activiteit ten aanzien waarvan het maken van een MER verplicht is. Daarbij is bepaald dat deze activiteit betrekking moet hebben op een voorziening die 500.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt, een oppervlakte beslaat van 50 hectare of meer, of een oppervlakte beslaat van 20 hectare of meer in een gevoelig gebied. Deze verplichting is gekoppeld aan de vaststelling van het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet.
2.11.    Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegde gezag krachtens de artikelen 7.8b en 7.8d moet bepalen of voor de activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij wordt genomen, een MER moet worden gemaakt. Daarbij worden een of meer besluiten van bestuursorganen ter zake van die activiteiten aangewezen, bij de voorbereiding waarvan, indien het bevoegde gezag daartoe besluit, het in de eerste volzin bedoelde MER moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is omschreven.
In onderdeel D, onder 10.1, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., voor zover hier van belang, is de aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Daarbij is bepaald dat deze activiteit betrekking moet hebben op een voorziening die 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt, een oppervlakte beslaat van 25 hectare of meer, of een oppervlakte beslaat van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. Deze verplichting is gekoppeld aan de vaststelling van het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet.
2.12.    Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 14 ha en maakt geen deel uit van een gevoelig gebied.
VERKEER
2.13.    Naar de verkeersaspecten van het plan is reeds bij de voorbereiding van het vorige plan onderzoek gedaan. De resultaten daarvan en aanbevelingen zijn neergelegd in twee rapporten. Het rapport van Arcadis Ruimte en Milieu B.V. (hierna: Arcadis) "Kempen Campus, visie op de verkeerssituatie" dateert van 5 september 2002. Het rapport van BRO Vught, adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu  (hierna: BRO) "Verkeerskundige beoordeling Kempen Campus" is een aanvulling op het rapport van Arcadis en dateert van 21 februari 2003. Ter actualisering van het plan heeft de gemeenteraad zich voor wat de verkeers- en ontsluitingsstructuur van het plan nader laten informeren door middel van twee notities van BRO welke dateren van 22 september 2004 en 26 oktober 2004. De verkeersintensiteiten waar in deze rapporten van wordt uitgegaan, zijn ontleend aan visuele en mechanische tellingen op een aantal punten nabij de Kempen Campus. Appellanten hebben opdracht gegeven tot een tweetal second-opinions welke zijn uitgevoerd door TNO Mobiliteit & Logistiek en door NHTV internationale hogeschool Breda.
2.13.1.    In bovengenoemde verkeersrapporten staat dat ten gevolge van het plan op de wegen grenzend aan de Kempen Campus een aantal verkeersproblemen kan ontstaan. Het betreft onder meer de veiligheid van de fietsroute op het Grote Kerkepad, de oversteeksituatie van fietsers op de Sondervick, de toegenomen verkeersdruk in de Nieuwstraat, de verkeersdruk in het weekend voortkomend uit sportactiviteiten en de parkeermogelijkheden bij evenementen.
2.13.2.    In de rapporten welke zijn opgesteld in opdracht van appellanten door TNO en NHVT staat bovendien dat er op en rond de Kempen Campus verkeers- en parkeerproblemen kunnen ontstaan indien er op het Sondervick College ouderavonden worden gehouden of er andere evenementen worden georganiseerd.
2.13.3.    In de plantoelichting staat dat vanuit verkeersveiligheidsoverwegingen een aantal maatregelen is getroffen.
Zo is de campus voor autoverkeer alleen bereikbaar via de entree aan de Knegselseweg en is de doorgang voor autoverkeer op het terrein van de campus onmogelijk gemaakt. Een gedeelte van het Grote Kerkepad wordt afgesloten voor autoverkeer. De campus zal via het Grote Kerkepad dan nog slechts voor autoverkeer bereikbaar zijn in noodgevallen. Tevens wordt de rijbaan van de Nieuwstraat versmald en wordt het kruispunt Nieuwstraat-Kromstraat-De Plank overzichtelijk gemaakt.
Voor wat betreft het langzame verkeer maakt het plan op de Sondervick de aanleg van een fietsoversteekplaats met plateau en verkeersregelinstallaties mogelijk. Op de Knegselseweg zal ter hoogte van de tweede ontsluiting een volledig kruispunt worden aangelegd. Langs het Grote Kerkepad zal zoals blijkt uit de plantoelichting het fietsverkeer door middel van een haag worden gescheiden van het autoverkeer. Ook op de Europalaan zal een vrij liggend fietspad worden aangelegd. Naast deze maatregelen zal op basis van een overeenkomst tussen het gemeentebestuur en het Sondervick College spreiding van de aanvangstijden van de lessen plaatsvinden. Hiermee wordt beoogd het aanbod van fietsers gedurende de dag te spreiden zodat het aantal fietsers op onder meer de Nieuwstraat aanvaardbaar blijft.
LUCHTKWALITEIT
2.14.    Naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de Kempen Campus en de omliggende wegen is eveneens onderzoek gedaan. Dit onderzoek is gebaseerd op de verkeersintensiteit zoals berekend door Arcadis en is uitgevoerd aan de hand van het CAR II rekenmodel.
GELUID
2.15.    In het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de geluidsbelasting op de gevels van de woningen in de Kromstraat, is gesteld dat ten opzichte van 2002, in 2017 sprake zal zijn van een zeer lichte toename van de geluidsbelasting.
Het oordeel van de Afdeling
2.16.    Ter zitting is onweersproken gesteld dat jaarlijks ongeveer 235.000 personen de sportfaciliteiten van de Kempen Campus zullen bezoeken en/of gebruiken. Gelet op dit aantal, de oppervlakte van het plangebied en de ligging daarvan, zoals in overweging 2.12 is weergegeven, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit geen sprake is.
2.17.    Met het in overweging 2.14 genoemde onderzoek is, in tegenstelling tot het standpunt van appellanten sub 2, door de gemeenteraad en verweerder inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn. Nu appellanten sub 2 niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in het plan voorziene ontwikkeling uit een oogpunt van luchtkwaliteit niet kan worden verwezenlijkt, slaagt hun beroep op dit punt niet.
2.18.    Bij de voorbereiding van het plan heeft het gemeentebestuur de in overweging 2.13 vermelde onderzoeken door Arcadis en BRO laten verrichten naar de verkeerssituatie en parkeermogelijkheden binnen en rond het plangebied. Niet aannemelijk is geworden dat deze onderzoeken zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich hierop bij het nemen van hun besluit niet had mogen baseren. Dat geen rekening is gehouden met de toename van verkeer ten gevolge van ouderavonden maakt dit niet anders. Hierbij is in aanmerking genomen dat het aantal ouderavonden per jaar gering is, gespreid zal plaatsvinden, terwijl aannemelijk is dat niet alle bezoekers van de ouderavonden met de auto naar de Kempen Campus zullen komen.
Ten aanzien van eventuele parkeerproblemen op dagen gedurende welke op de Kempen Campus evenementen zullen plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat deze zodanig zullen zijn dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden. Overigens is komen vast te staan dat evenementen met in totaal meer dan 100 bezoekers en deelnemers vergunningplichtig zijn en dat bij de vergunningverlening met mogelijke parkeerproblemen rekening zal kunnen worden gehouden.
2.19.    Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de doorstroming van het verkeer in de Nieuwstraat door de komst van de Kempen Campus niet onevenredig zal verslechteren. Hierbij heeft de Afdeling onder meer in aanmerking genomen dat op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is gebleken dat in de ochtendspits en gedurende avonden in de werkweek zich geen afwikkelingsproblemen in de Nieuwstraat zullen voordoen. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de doorstroming in de weekeinden niet zodanig zal verslechteren dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden. Ten aanzien van de verkeersproblemen zoals die uit de onderzoeken naar voren zijn gekomen, stelt de Afdeling verder vast dat het plan voorziet in de mogelijkheid dat op de Sondervick een fietsoversteekplaats met plateau wordt aangelegd, dat op het Grote Kerkepad het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer en dat op de Knegselseweg ter hoogte van de secundaire ontsluiting een kruispunt wordt aangelegd. Deze voorzieningen zijn in het plan opgenomen ter voorkoming dan wel beperking van voormelde verkeersproblemen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat verweerder de in geding zijnde belangen op een onevenwichtige wijze heeft afgewogen. Ook zijn tussen de gemeenteraad en het Sondervick College afspraken gemaakt met als doel het schoolgaande verkeer naar en van de Kempen Campus te spreiden en zal de fietsoversteek op de Sondervick van een verkeerslichtenregeling met voldoende afrijcapaciteit worden voorzien. Daarnaast overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad ter zitting heeft toegezegd dat indien nodig aanvullende verkeersmaatregelen zullen worden genomen.
2.20.    Tevens is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van het plan voor de bewoners in de Kromstraat. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse in zeer geringe mate zal toenemen. De Afdeling is niet gebleken dat deze conclusie onjuist is. Ook overigens hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Verweerder heeft er dan ook van uit kunnen gaan dat de geluidsbelasting niet onevenredig zal toenemen.
2.21.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.22.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. De Rooy
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006
85-482