ECLI:NL:RVS:2006:AV1769

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510537/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake hogere geluidgrenswaarden voor woningbouw in Hoorn

In deze zaak heeft de stichting "Stichting Westerblokker" een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening bij de Raad van State, naar aanleiding van een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit besluit, genomen op 29 juli 2005, betreft de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden vanwege wegverkeerslawaai ten behoeve van woningbouw in het kader van het bestemmingsplan Blokkers-IJsselweg 2004 in de gemeente Hoorn. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 17 november 2005 niet-ontvankelijk verklaard.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 30 januari 2006 behandeld. De stichting stelt dat zij de belangen van toekomstige bewoners van de te bouwen woningen behartigt en dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De verweerder, het college van gedeputeerde staten, betwist echter dat de stichting als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen bijzondere, rechtens te erkennen relatie bestaat tussen de stichting en de woningen.

De Voorzitter overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht alleen belanghebbenden die een directe relatie hebben met het besluit bezwaar kunnen maken. In dit geval is vastgesteld dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat er geen bewijs is van een bijzondere relatie met de toekomstige woningen. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het standpunt van de verweerder bevestigd dat het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200510537/2.
Datum uitspraak: 9 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Westerblokker", gevestigd te Blokker,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2005, kenmerk 2005-32839, heeft verweerder hogere geluidgrenswaarden vanwege wegverkeerslawaai ten behoeve van woningbouw in het kader van het bestemmingsplan Blokkers-IJsselweg 2004 in de gemeente Hoorn vastgesteld.
Bij besluit van 17 november 2005, kenmerk 2005-48437, verzonden op 18 november 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door, L.A.A. van Waakeren, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is namens het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, G. Koopman, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster stelt de gemeenschappelijke en bovenindividuele belangen van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen te behartigen. Zij voert aan dat zij daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaren tegen het besluit van 29 juli 2005.
2.2.1.    Verweerder voert aan dat verzoekster geen bijzondere rechtens te erkennen relatie tot de betreffende woningen heeft en daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.2.2.    Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt en vervolgens beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
De Voorzitter is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de voornoemde stichting moet worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gezien de gevolgen van het primaire besluit, namelijk dat voor de in dit besluit genoemde nog te bouwen woningen hogere grenswaarden gaan gelden dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, kunnen in dit geval slechts als belanghebbenden worden aangemerkt diegenen die uit hoofde van een bijzondere, rechtens te erkennen relatie tot een of meer van deze woningen bezwaar hebben tegen deze hogere grenswaarden. Noch uit de stukken, zoals de statuten van de stichting, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van een dergelijke bijzondere, rechtens te erkennen relatie van de stichting met die toekomstige woningen.
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt kunnen stellen dat het door verzoekster ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk diende te worden verklaard. Het verzoek kan dan ook geen doel treffen.
2.2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Klap
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2006
315.