200600242/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
Bij besluit van 22 november 2005, kenmerk 2005016563, verzonden 8 december 2006, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 200,00 per week of gedeelte daarvan per tank voor het overtreden van voorschrift 5.4.8 van bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer ter zake van [verzoekster] aan de [locatie] te [plaats]. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 1.200,00 per tank.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [eigenaren], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.J. van den Boomgaard, ambtenaar van de gemeente zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [omwonenden].
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 5.4.8 van het Besluit tankstations milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Verzoekster heeft aangegeven de tijd tot 1 mei 2006 nodig te hebben om de bestaande onduidelijkheid over de contracten met twee leveranciers en de wijze van voortbestaan van het tankstation weg te nemen. Verzoekster heeft ter zitting medegedeeld dat in elk geval uiterlijk 1 mei 2006 het tankstation tijdelijk wordt gesloten totdat de tanks zijn gekeurd of zijn vervangen om zodoende te voldoen aan voorschrift 5.4.8 van Bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer.
2.5. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat, gelet op de inspanningen van verzoekster de verbeurde dwangsommen niet zullen worden geïnd voor zover het betreft de periode tot de beslissing op bezwaar. Volgens verweerder zal de Commissie voor de Beroep- en bezwaarschriften op 14 maart 2006 bijeenkomen, waarna zij een advies uitbrengt. Verweerder zal naar verwachting binnen enkele weken daarna een beslissing op bezwaar nemen. Indien op dat moment geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat, is verweerder voornemens verbeurde dwangsommen in te vorderen.
2.6. Hoewel al langere tijd sprake is van een overtreding en nog enige onzekerheid bestaat over de toekomstige bedrijfsvoering, houdt verweerder rekening houdt met de omstandigheden van verzoekster, in die zin dat zij in elk geval tot de beslissing op bezwaar geen nadeel ondervindt van de opgelegde last onder dwangsom. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2006