ECLI:NL:RVS:2006:AV1745

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504209/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Noord-Zuidlijn door gemeenteraad Amsterdam

Op 15 februari 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Tweede herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn" door de gemeenteraad van Amsterdam. Dit bestemmingsplan werd vastgesteld op 13 oktober 2004, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, had op 26 april 2005 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan. Tegen deze goedkeuring hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1] en de stichtingen "Stichting Behou Gerard Dou" en "Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN)", beroep ingesteld bij de Raad van State.

De appellanten stelden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht was verleend, omdat het historische stadsgezicht onvoldoende beschermd zou zijn en het geldende bestemmingsplan niet meer van toepassing zou zijn. De Afdeling heeft de zaak op 31 januari 2006 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van de gemeente en het verweerder aanwezig waren. De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellanten tijdig bedenkingen bij verweerder hebben ingediend, maar oordeelde dat deze bedenkingen niet tot vernietiging van de goedkeuring van het bestemmingsplan leidden.

De Afdeling concludeerde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellanten, die in wezen gericht waren tegen het reeds onherroepelijke bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn", werden ongegrond verklaard. De Raad van State heeft de beroepen van de appellanten afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeenteraad om bestemmingsplannen vast te stellen en de rol van de Raad van State in het toetsen van de rechtmatigheid van dergelijke besluiten.

Uitspraak

200504209/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    de stichting "Stichting Behou Gerard Dou", gevestigd te Amsterdam,
3.    de stichting "Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN)", gevestigd te Amsterdam,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Amsterdam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 september 2004, het bestemmingsplan "Tweede herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 april 2005, kenmerk 2004-48270, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 5 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2005, de Stichting Behou Gerard Dou bij brief van 28 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, en de Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN) bij brief van 6 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2005, beroep ingesteld. De Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN) heeft haar beroep aangevuld bij brieven van 9 september 2005 en 13 september 2005.
Bij brief van 20 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2006, waar [appellant sub 1], in persoon, de Stichting Behou Gerard Dou, vertegenwoordigd door E. Visser, de Stichting Monumentenbehoud Nederland, vertegenwoordigd door A.R. Kuyper, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.3.    [appellant sub 1], de Stichting Behou Gerard Dou en de Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN) stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Appellanten voeren hiertoe verschillende bezwaren aan tegen de aanleg van de Noord-Zuidlijn als zodanig. Daarnaast stellen zij dat het historische stadsgezicht onvoldoende beschermd is en dat het geldende bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" alsmede de eerste herziening van laatstgenoemd plan niet meer van toepassing is.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. In dat verband stelt verweerder dat het plan uitsluitend een aanpassing van enkele voorschriften van het bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" betreft, teneinde dit plan een beschermend karakter als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 te geven. Het plan maakt het volgens verweerder mogelijk om concrete bouwplannen optimaal in te passen in het beschermde stadsgezicht. Daarnaast kunnen volgens verweerder niet alsnog bedenkingen worden ingebracht tegen het in rechte onaantastbare bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn".
De vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.5.2.    Het plan heeft tot doel het metrotracégedeelte vanaf de Prins Hendrikkade tot de Dam en vanaf het Spui tot de Singelgracht, dat ligt binnen het als beschermd stadsgezicht aangewezen gebied, bescherming te geven als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988. Het plan voorziet daartoe uitsluitend in een aanvulling van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" met een zestal bepalingen waarin nadere eisen- en vrijstellingsregelingen zijn opgenomen in het belang van behoud van het beschermde stadsgezicht.
2.5.3.    Bij besluit van 2 september 1998 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" vastgesteld. Bij uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2001, no. E01.99.0026/1, is dit bestemmingsplan grotendeels onherroepelijk geworden. Ter voldoening aan artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft de gemeenteraad van Amsterdam bij besluit van 27 februari 2002 het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Noord-Zuidlijn" vastgesteld. Dit plan is door een uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2003, no. 200205803/1, onherroepelijk geworden.
2.5.4.    In de bestemmingsplannen "Stationseiland" en "Parkeergarage Rokin" is voor de overige tracégedeelten van de Noord-Zuidlijn een vergelijkbare beschermende regeling opgenomen.
2.5.5.    Volgens de plantoelichting wordt, om de bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht thans geheel zeker te stellen, in de herziening aan het college van burgemeester en wethouders in de eerste plaats de bevoegdheid gegeven om nadere eisen als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te stellen aan afmetingen en situering van bebouwing. In de tweede plaats worden enkele vrijstellingsbevoegdheden uit het plan aangevuld met bepalingen in het belang van het behoud van het beschermd stadsgezicht. De genoemde bevoegdheden zijn gekoppeld aan de relevante bestemmingen in het aan de orde zijnde deel van het plangebied van de Noord-Zuidlijn.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Wat betreft de stelling van [appellant sub 1] dat verweerder ten onrechte niet op zijn bedenkingen is ingegaan, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat [appellant sub 1] tijdig bedenkingen bij verweerder heeft ingebracht. Deze bedenkingen steunen op een door hem bij de gemeenteraad tijdig ingebrachte zienswijze en verweerder had deze bedenkingen derhalve niet buiten beschouwing mogen laten. De Afdeling stelt niettemin vast dat verweerder bij het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan, om andere redenen dan naar aanleiding van de bedenkingen van [appellant sub 1], genoegzaam is ingegaan op de door hem aangevoerde onderwerpen. Het feit dat verweerder bij het bestreden besluit de bedenkingen buiten beschouwing heeft gelaten geeft derhalve geen aanleiding om te oordelen dat in zoverre aan de goedkeuring van het bestemmingsplan gebreken kleven.
2.6.1.    Voor zover [appellant sub 1], de Stichting Behou Gerard Dou en de Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN) stellen dat het historische stadsgezicht onvoldoende beschermd is, overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in het plan neergelegde bepalingen zullen leiden tot nadelige ontwikkelingen voor het behoud van het beschermd stadsgezicht. Het plan betreft uitsluitend een aanvulling van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" teneinde het laatstgenoemde plan in zoverre juist een beschermend karakter te geven. De voorschriften geven het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere eisen te stellen aan de afmetingen en situering van bebouwing in het belang van behoud van het beschermd stadsgezicht.
2.6.2.    Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd ziet op hetgeen is neergelegd in het reeds onherroepelijke bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn" en kan in deze procedure niet meer aan de orde komen. Hieruit vloeit voort dat ook de beroepsgronden die in wezen zien op de aanleg van de Noord-Zuidlijn als zodanig niet opnieuw ter discussie staan.
Gelet op het vorenstaande treffen de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen het onherroepelijke bestemmingsplan "Noord-Zuidlijn", danwel in wezen zijn gericht tegen de aanleg van de Noord-Zuidlijn, dan ook geen doel.
2.6.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 1], de Stichting Behou Gerard Dou en de Stichting Monumentenbehoud Nederland (SMN) zijn ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006
357-464.