200505328/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting A7", gevestigd te Rheden,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 30 november 2004 heeft de gemeenteraad van Rheden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2004, het bestemmingsplan "Van Kinsbergen Instituut-Welkoop" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 april 2005 , nr. RE2004.119511, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [medewerkster van appellante] en de gemeenteraad van Rheden, vertegenwoordigd door J.M. Wolbrink en P. Staats, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
Verweerder is niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voert daartoe aan dat het plan ten onrechte met zich brengt dat het gebouw van Welkoop (hierna: de Welkoop), waarvoor een verzoek tot aanwijzing als beschermd monument is ingediend, zal worden gesloopt. Zij stelt verder dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat Dieren-Zuid, waarin het plangebied ligt, mogelijk de status van 'beschermd dorpsgezicht' krijgt. Ten slotte stelt appellante dat het plan ten onrechte de bouw van hoge appartementengebouwen langs de rivier mogelijk maakt. Zij meent dat dit ten koste zal gaan van het open landschap.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plangebied betreft de percelen van het Van Kinsbergen Instituut en Welkoop aan de Zutphensestraatweg in Dieren-Zuid. Het gebied wordt begrensd door de Zutphensestraatweg, de uiterwaarden van de rivier de IJssel en door de bestaande bebouwing en tuinen van de percelen Zutphensestraatweg 38 en 42a. Het plan voorziet in een planologisch kader voor de invulling van het terrein van het Van Kinsbergen Instituut en Welkoop met woonbebouwing.
2.5.2. Aan een deel van de gronden aan de zijde van de Zutphensestraatweg is de bestemming "Wonen" toegekend. Op de plankaart zijn daartoe zes bebouwingsvlakken ingetekend met de aanduiding "bebouwingsklasse I", bestemd voor grondgebonden woningen. Daarnaast is aan een deel van de gronden aan de rivierzijde eveneens de bestemming "Wonen" toegekend. Daartoe zijn op de plankaart twee bebouwingsvlakken ingetekend met de aanduiding "bebouwingsklasse II", bestemd voor gestapelde woningen. De woningen mogen uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken worden gebouwd. De maximale nok-/bouwhoogte binnen de bebouwingsvlakken aan de straatzijde bedraagt respectievelijk 10,5 en 12 meter. Aan de rivierzijde is een maximale nok-/ bouwhoogte van 13,5 meter toegestaan.
2.5.3. De gemeenteraad beoogt met de in het plan mogelijk gemaakte woonbebouwing een positieve impuls te geven aan het gebied en de relatie tussen Dieren-Zuid en de IJssel te versterken. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat behoud van de Welkoop niet haalbaar is. Hij heeft voorts overwogen dat geen verplichting bestaat dit gebouw in stand te houden. Ten aanzien van de ruimtelijke uitstraling van de voorziene woonbebouwing heeft de gemeenteraad overwogen dat aan het plan de hoofdpunten uit een in 1994 vastgesteld beeldkwaliteitsplan ten grondslag zijn gelegd. Uit dit beeldkwaliteitsplan volgt onder meer dat de bebouwing aan de straatzijde relatief kleinschalig en grondgebonden en aan de rivierzijde relatief grootschalig en niet grondgebonden dient te zijn.
2.5.4. Bij de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is een verzoek van de Stichting Behoud Welkoop tot aanwijzing van het gebouw van Welkoop als beschermd monument in behandeling. Ter zitting heeft de gemeenteraad bevestigd dat de raad voor cultuur terzake negatief heeft geadviseerd. Een eerder gedaan verzoek is door de Staatssecretaris afgewezen bij besluit van 26 maart 1996. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 maart 1998 ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar is geen beroep ingesteld, zodat deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden.
2.5.5. Op 7 december 2005 heeft de gemeenteraad van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een voorstel tot aanwijzing van Dieren-Zuid als beschermd dorpsgezicht ontvangen met het verzoek terzake advies uit te brengen.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Verweerder heeft bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw op de wijze zoals uitgewerkt in het plan, dan aan het belang dat is gediend bij het behoud van het pand van de Welkoop. Hij heeft hierbij mede in aanmerking kunnen nemen dat het gebouw geen beschermde status heeft. De omstandigheid dat een aanvraag tot aanwijzing van het gebouw als beschermd monument in behandeling is, heeft verweerder geen aanleiding behoeven te geven voor een ander standpunt. Gelet op de omstandigheid dat een eerder gedane aanvraag is afgewezen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand niet te verwachten is dat het gebouw als monument zal worden aangewezen. Bovendien kan ingevolge de Monumentenwet 1988 voor het afbreken van een beschermd monument vergunning worden verleend; een bestemming van de gronden overeenkomstig de contouren van het bestaande gebouw biedt dan ook geen garantie voor het behoud van het pand.
Verweerder heeft voorts geen doorslaggevende betekenis behoeven toekennen aan de omstandigheid dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voorgesteld Dieren-Zuid aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht. Daargelaten dat het voorstel daartoe is ontvangen nadat het bestreden besluit is genomen en ten tijde hier van belang geen enkele zekerheid bestond dat de status beschermd dorpsgezicht daadwerkelijk zal worden toegekend, volgt daaruit niet dat bestaande bebouwing in het beschermd dorpsgezicht niet zou kunnen worden geamoveerd. Ingevolge de Monumentenwet 1988 is het immers niet zonder meer verboden een bouwwerk binnen een beschermd dorpsgezicht te slopen; hiervoor kan een vergunning worden verleend.
2.7. Voorts is niet gebleken dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden zodanig afbreuk zullen doen aan het open landschap en aan de ligging van Dieren-Zuid aan de rivier, dat verweerder hieraan in redelijkheid niet voorbij heeft kunnen gaan. Hij heeft in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan de hoofdpunten uit het beeldkwaliteitsplan uit 1994, die mede ten grondslag zijn gelegd aan het plan. Hij heeft daarbij mede in aanmerking kunnen nemen dat de gemeenteraad, teneinde te kolossale bebouwing te voorkomen, ervoor heeft gekozen de niet grondgebonden woningen te verdelen over twee bebouwingsvlakken, waarbij een lagere maximale bouwhoogte mogelijk is gemaakt dan in het vorige plan was toegestaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is in dat verband gebleken dat het Dorpsvernieuwingsplan Dieren-Zuid, het voorgaande planologische regime, over een veel grotere oppervlakte een maximale bouwhoogte van 15 meter mogelijk maakte.
2.8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006