ECLI:NL:RVS:2006:AV1732

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510246/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake goedkeuring uitwerkingsplan Hilversum

Op 6 februari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum, dat op 24 mei 2005 het uitwerkingsplan "2e Uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO Bestemmingsplan Binnenstad, Noordse Bosje" had vastgesteld. Verzoekers stelden dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumrandgebied A" door verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, onterecht was verleend. Zij vorderden schorsing van het goedkeuringsbesluit, omdat het beoogde appartementencomplex met galerijen ter hoogte van de erfgrens zou indruisen tegen artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, wat hun gebruiksmogelijkheden zou beperken.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2006, waar verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en verweerder, vertegenwoordigd door een ambtenaar van de provincie, aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. Hij stelde vast dat de goedkeuring van het uitwerkingsplan niet in strijd was met het recht of een goede ruimtelijke ordening. De Voorzitter benadrukte dat de plaatsing van ramen en galerijen niet in deze procedure aan de orde kon komen, en dat de bouwmogelijkheden die aan het perceel van verzoekers waren toegekend, in beginsel als gegeven moesten worden beschouwd.

De Voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde en wees het verzoek af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200510246/2.
Datum uitspraak: 6 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum het uitwerkingsplan "2e Uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO Bestemmingsplan Binnenstad, Noordse Bosje" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 november 2005, kenmerk 2005-44887, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2006, waar verzoekers, in persoon en bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Hilversum, vertegenwoordigd door ing. R.M. Voeten, ambtenaar van de gemeente, en de Woningcorporatie Het Gooi en Omstreken, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumrandgebied A" en verzoeken bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van het goedkeuringsbesluit op dit punt. Zij voeren hiertoe aan dat het beoogde appartementencomplex is voorzien van een galerij ter hoogte van de erfgrens, hetgeen strijd oplevert met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens verzoekers worden zij door deze bouwmogelijkheden beperkt in hun mogelijkheden om gebruik te maken van de aan hun perceel toegekende wijzigingsbevoegdheid.
2.4.    Verweerder heeft dit plandeel niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Hij stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat de wijze waarop het bouwplan is ingevuld met ramen en galerijen een aspect betreft dat aan de orde komt bij de bouwvergunningprocedure.
2.5.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat reeds een bouwvergunningaanvraag voor de bouw van het appartementencomplex is ingediend. Het complex zal volgens het bouwplan tegen de erfgrens van het perceel van verzoekers worden aangebouwd en is aan deze zijde voorzien van een aantal galerijen. Gelet op de omstandigheid dat reeds een bouwvergunningaanvraag is ingediend voor de bouw van het voorziene appartementencomplex, is naar het oordeel van de Voorzitter sprake van een spoedeisend belang.
2.5.1.    Op het perceel van verzoekers is een Aldi gevestigd. Aangrenzend aan de Aldi ligt op het perceel van verzoekers een parkeerterrein.
2.5.2.    In het bestemmingsplan "Binnenstad" is aan het perceel van verzoekers en het naburige perceel, waar de bouw van het appartementencomplex is voorzien, de bestemming "Centrumrandgebied (Crb)" toegekend. Aan het perceel van verzoekers is voorts de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid" toegekend, aan het naburige perceel de aanduiding "uitwerkingsplicht".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart met "Centrumrandgebied" aangeduide gronden bestemd:
op de begane grond voor:
a. dienstverlening;
b. detailhandel;
c. maatschappelijke doeleinden;
d. woondoeleinden;
e. horeca;
(…);
op de verdieping voor:
a. woondoeleinden;
b. bestaande detailhandel, horeca en kantoren;
(…).
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in of achter de op de plankaart aangegeven bouwgrens worden gebouwd;
(…).
Ingevolge artikel 8, vijfde lid, sub 2, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid" bebouwing toe te staan overeenkomstig de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 13 m bedragen;
b. het bebouwingspercentage mag maximaal 100 bedragen;
c. voor het overige dient te worden voldaan aan de bepalingen zoals aangeduid in deze bestemming.
Ingevolge artikel 8, zesde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, werken burgemeester en wethouders de bestemming uit voor de gronden welke op de plankaart zijn aangegeven met "uitwerkingsplicht" met inachtneming van de uitwerkingsregels.
2.5.3.    In het uitwerkingsplan "2e Uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO Bestemmingsplan Binnenstad, Noordse Bosje" (hierna: het uitwerkingsplan) is aan het betrokken plandeel de bestemming "Centrumrandgebied A" toegekend.
Ingevolge artikel 8A, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de op de plankaart met "Centrumrandgebied A" aangeduide gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge artikel 8A, tweede lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend in of achter de op de plankaart aangegeven bouwgrens worden gebouwd;
(…).
2.6.    Voorop staat dat in deze procedure alleen het besluit van verweerder over de goedkeuring van het uitwerkingsplan ter beoordeling voorligt. De plaatsing van ramen en galerijen vindt geen regeling in het bestemmingsplan. De vraag of het bouwplan in overeenstemming is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
2.6.1.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.2. en 2.5.3. is de Voorzitter van oordeel dat aan het betrokken perceel met de aanduiding "uitwerkingsplicht" bouwmogelijkheden zijn toegekend, waarbij het niet is uitgesloten dat tot de bedoelde erfgrens wordt gebouwd. Deze reeds in het bestemmingsplan "Binnenstad" toegekende bouwmogelijkheden dienen met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde uitwerkingsplicht binnen het gebied waarop de uitwerkingsplicht betrekking heeft in beginsel als een gegeven te worden beschouwd. In hetgeen door verzoekers is gesteld vindt de Voorzitter geen aanknopingspunten om hieraan voorbij te gaan. Hij verwacht op grond hiervan niet dat het besluit van verweerder in de bodemprocedure vernietigd zal worden.
2.6.2.    Ten aanzien van de vraag of de belangen van verzoekers worden geschaad in verband met de voorgenomen bebouwing op het aangrenzende perceel overweegt de Voorzitter als volgt. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingegeven door de vrees van verzoekers dat zij in hun mogelijkheden om gebruik te maken van de aan hun perceel toegekende wijzigingsbevoegdheid worden beperkt. Bij de mogelijke ontwikkeling van bouwplannen op het perceel van verzoekers zal, gelet op de voor de wijzigingsbevoegdheid gestelde wijzigingsregels in artikel 8, vijfde lid, sub 2, onder c, gelezen in samenhang met artikel 8, tweede lid, sub 1, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad", de op de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Binnenstad" aangegeven bouwgrens op het perceel van verzoekers in acht dienen te worden genomen. Nu naar het oordeel van de Voorzitter bij de uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid de bouwgrens op het perceel van verzoekers niet tot de bedoelde erfgrens zal kunnen worden verschoven, mist de stelling van verzoekers dat zij bouwmogelijkheden hebben tot de erfgrens feitelijke grondslag.
2.7.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2006
357-500.