ECLI:NL:RVS:2006:AV1295

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506272/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan door gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Giessendam 2004" door de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam, vastgesteld op 11 november 2004. De goedkeuring werd verleend door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 28 juni 2005. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat het plan niet voldoende duidelijk maakt welke vrijheden particulieren hebben voor activiteiten zoals het afsteken van vuurwerk en dat er geen rekening is gehouden met een nabijgelegen vuurwerkverkooppunt.

De Raad van State heeft de zaak op 20 januari 2006 behandeld. Tijdens de zitting is appellant in persoon verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.M. Hemelaar. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de gedetailleerdheid van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat het plan in overeenstemming is met de relevante wetgeving, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De Afdeling oordeelt dat de goedkeuring van het plan door verweerder niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de beroepsgronden van appellant niet slagen.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gemeenteraad in stand blijft. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling is.

Uitspraak

200506272/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2004 heeft de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam het bestemmingsplan "Giessendam 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juni 2005, kenmerk DRM/ARB/04/12108A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 29 september 2005 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.M. Hemelaar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert daartoe aan dat in het plan ten onrechte niet door middel van een overzichtskaart duidelijk is gemaakt welke vrije ruimte particulieren binnen het plan hebben om activiteiten te ontplooien, zoals bijvoorbeeld het afsteken van vuurwerk. Voorts stelt hij dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met een direct buiten het plangebied gevestigd vuurwerkverkooppunt.
Het bestreden besluit
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Uit artikel 10, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) gelezen in samenhang met het eerste lid, volgt, voor zover thans van belang, dat de gemeenteraad voor het gebied van de gemeente, dat tot een bebouwde kom behoort, of voor een gedeelte daarvan, een bestemmingsplan kan vaststellen waarbij, voor zover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en zo nodig, in verband met de bestemming, voorschriften worden gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen.
2.5.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) wordt, voor zover thans van belang, een bestemmingsplan vervat in:
a. een omschrijving van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden worden toegekend;
b. een of meer kaarten met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangewezen;
c. voor zover nodig, voorschriften omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daarop bevindende opstallen;
d. voor zover nodig, regelen dan wel grenzen als bedoeld in de artikel 11, eerste lid, en 15 van de WRO.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling gaat, voor zover thans van belang, een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting.
2.5.3. Op de plankaart van het onderhavige bestemmingsplan is door middel van een combinatie van begrenzingen, coderingen, arceringen en/of kleuren een verdeling aangegeven van de diverse binnen het plangebied onderscheiden bestemmingen. In de planvoorschriften zijn ten behoeve daarvan bestemmingsbepalingen met bebouwingsvoorschriften opgenomen. De aanduidingen op de plankaart dienen in samenhang met de bebouwingsvoorschriften te worden gelezen. Voorts zijn in de planvoorschriften flexibiliteitsbepalingen opgenomen, als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, en 15 van de WRO, die onder voorwaarden vrijstelling van planvoorschriften en functiewijziging van gronden mogelijk maken. In de artikelen 4 , 5 en 6 van de planvoorschriften zijn bepalingen opgenomen ten behoeve van de plandelen met een woonbestemming. In artikel 25 van de planvoorschriften zijn algemene gebruiksbepalingen opgenomen, die gelden voor alle in het plan opgenomen bestemmingen. In het eerste lid van deze bepaling is bepaald dat het verboden is onbebouwde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde. Het college van burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
De plankaart en de voorschriften gaan vergezeld van een toelichting.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het plan in overeenstemming met de relevante bepalingen in de WRO en het Bro 1985 tot stand is gekomen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met de door de gemeenteraad gemaakte planologische keuzes, die in hoofdzaak een conserverend karakter hebben. Voor zover appellant meent dat in het plan ten onrechte geen zonering van de onbebouwde ruimte heeft plaatsgevonden ten behoeve van particuliere activiteiten die hinder kunnen veroorzaken, zoals het afsteken van vuurwerk, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat regels ten aanzien van dergelijke activiteiten niet in een bestemmingsplan thuishoren en dat een overzichtskaart waarop een dergelijke zonering is weergegeven daarom kan worden gemist.
Dat in het plan geen rekening is gehouden met een direct buiten het plangebied gevestigd vuurwerkverkooppunt, zoals door appellant is betoogd, is voorts niet gebleken. Voor zover appellant in zijn beroepsgronden is ingegaan op hoogspanningsleidingen, windmolens en op de Betuwelijn, kunnen deze gronden reeds niet slagen omdat ter zitting is komen vast te staan dat noch de Betuwelijn, noch hoogspanningsleidingen of windmolens zich in, of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
392.