ECLI:NL:RVS:2006:AV1275

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503671/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Meerkreuk en goedkeuring door de gemeenteraad van Alkemade

Op 8 februari 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Meerkreuk (Gezondheidscentrum)". Dit bestemmingsplan werd op 7 september 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Alkemade, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Het plan voorziet in de bouw van een gezondheidscentrum en appartementen aan de Schoolbaan in Roelofarendsveen. De gemeenteraad had goedkeuring verleend aan het plan, maar daartegen werd beroep ingesteld door verschillende appellanten, die vreesden voor aantasting van hun woon- en leefklimaat, parkeerproblemen en een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet tijdig zienswijzen of bedenkingen hebben ingediend, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling oordeelde dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de gemeenteraad de nodige financiële middelen had gereserveerd voor de sanering van de bodem. De Afdeling concludeerde dat de bouw van het gezondheidscentrum niet leidt tot een onevenredige verslechtering van het woongenot van de appellanten en dat de verkeerssituatie niet onveilig is.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van zienswijzen en bedenkingen in het kader van bestemmingsplannen. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gemeenteraad bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling was.

Uitspraak

200503671/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2004 heeft de gemeenteraad van Alkemade, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2004, het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Meerkreuk (Gezondheidscentrum)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 maart 2005, kenmerk DRM/ARB/04/9203A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 26 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2005, appellanten sub 2 bij brief van 27 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2005, en appellant sub 3 bij brief van 26 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2006, waar appellant sub 1 en appellant sub 3, vertegenwoordigd door mr. drs. T.L. Fernig, advocaat te Amsterdam, appellanten sub 2, in de persoon van [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berends, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad en tegen het vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht.
Dit is slechts anders, voor zover hier van belang, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze en bedenkingen in te brengen.
2.2.1. Van appellanten sub 2 hebben [12 appellanten] geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder. Zij hebben voorts niet aangetoond dat zij hiertoe redelijkerwijs niet in staat zijn geweest.
De in overweging 2.2. genoemde omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten goedkeuring onthoudt aan het plan doet zich niet voor. Het beroep van appellanten sub 2, voor zover ingediend door [12 appellanten], is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2.2. Van appellanten sub 2 hebben [2 appellanten] niet binnen de in artikel 27, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 26 van de WRO gestelde termijn bedenkingen tegen het plan ingebracht bij verweerder. Zij hebben voorts niet aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest tijdig bedenkingen in te brengen bij het college van gedeputeerde staten. De in overweging 2.2. genoemde omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten goedkeuring onthoudt aan het plan heeft zich evenmin voorgedaan. Het beroep van appellanten sub 2, voor zover ingediend door [2 appellanten], is niet-ontvankelijk.
2.2.3. Van appellanten sub 2 heeft [1 appellant] niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de WRO gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad. Hij heeft voorts niet aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze in te brengen bij de gemeenteraad.
Bij de vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wijkcentrum II-Gc" is bij de vaststelling van het plan het begrip "hoogtescheidingsgrens" toegevoegd en is de doeleindenomschrijving gewijzigd. Tevens is bij de vaststelling van het plan de in de artikelen V en VI van het ontwerp-plan gebruikte tekst "wijkvoorzieningen" vervangen door "gezondheidscentrum" en is het bebouwingspercentage gewijzigd van 90 in 100%. Het beroep van de voornoemde appellant is niet gericht tegen deze wijzigingen. Het beroep van appellanten sub 2, voor zover ingediend door [1 appellant], is dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.4. Het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Meerkreuk (Gezondheidscentrum)" (hierna: het plan) voorziet in de verwezenlijking van een gezondheidscentrum en een aantal appartementen aan de Schoolbaan in Roelofarendsveen. Het plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Meerkreuk" dat op deze plaats de bouw van een gezondheidscentrum met andere afmetingen mogelijk maakt.
Het standpunt van appellanten
2.5. [appellant sub 1], appellanten sub 2, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 3] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] voeren hiertoe onder meer aan dat de bouw van een gezondheidscentrum met een bouwhoogte van maximaal 9 meter leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat, in de vorm van beperking van het uitzicht. Voorts vrezen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] parkeerproblemen en verkeersonveilige situaties. Verder stellen appellanten zich onder meer op het standpunt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan twijfelachtig is geworden nu recent is gebleken dat de bodem ter plaatse van het voorziene gezondheidscentrum verontreinigd is. [appellant sub 1] voert voorts aan dat een volledige bebouwing van het marktplein tot een te hoge bebouwingsdichtheid leidt. Ter zitting heeft [appellant sub 1] verder aangegeven te vrezen voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het bestreden besluit
2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij heeft daartoe overwogen dat het plan niet leidt tot een onevenredige verslechtering van het woongenot van appellanten of een extra verkeersaantrekkende werking omdat het bestemmingsplan "Meerkreuk" reeds voorzag in de bouw van een gezondheidscentrum. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de gemeenteraad de voor de sanering van de bodem benodigde extra financiële middelen ter beschikking heeft gesteld waardoor het plan nog steeds uitvoerbaar is. Verweerder heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat onder het oude bestemmingsplan "Meerkreuk" een bebouwingspercentage van 80 was toegestaan en dat het onderhavige plan een bebouwingspercentage van 62 toestaat. Volgens verweerder neemt de bebouwingsdichtheid derhalve af.
De vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. De gronden waarop het gezondheidscentrum is voorzien hebben de bestemming "Wijkcentrum II-Gc" met de aanduiding "Gezondheidscentrum". De strook grond tussen de gronden met de bestemming "Wijkcentrum II-Gc" en de Schoolbaan heeft de bestemming "Wijkgroen".
2.7.2. Ingevolge artikel I van de planvoorschriften worden van het bestemmingsplan Meerkreuk, vastgesteld door de raad van de gemeente Alkemade op 13 december 1990, plannummer RO8901, de in artikelen II tot en met VII genoemde bepalingen gewijzigd.
Ingevolge artikel III wordt aan artikel 5.1 een tweede lid toegevoegd. Artikel 5.1 wordt vernummerd tot artikel 5.1, eerste lid. Het tweede lid komt als volgt te luiden: De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor Wijkcentrum II-Gc zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
- wonen;
- doeleinden van openbaar nut;
- verkeer en parkeren.
Ingevolge artikel V, tweede lid, wordt aan artikel 5.2 (beschrijving in hoofdlijnen) onder meer een zevende lid toegevoegd. Het zevende lid luidt als volgt: Het parkeren van de bewoners, bezoekers en gebruikers van het gezondheidscentrum dient op eigen terrein plaats te vinden.
Ingevolge artikel VI, tweede lid, dienen bouwwerken op gronden die op de plankaart zijn aangeduid met "Gezondheidscentrum" aan de volgende eisen te voldoen:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
b. bouwhoogte hoofdgebouwen -maximaal- het aantal meters zoals aangegeven op de plankaart;
(…);
d. bebouwingspercentage -maximaal 100%.
2.7.3. Ingevolge artikel 5.4 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Meerkreuk" dienen gebouwen op de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Wijkcentrum II" aan de volgende eisen te voldoen:
(…);
e. bebouwingspercentage -maximaal 80%.
2.7.4. Op de plankaart is voor het bestreden plandeel een maximale bouwhoogte van 9 meter opgenomen. De dichtstbijzijnde woning aan de Schoolbaan staat op ongeveer 12 meter afstand van het voorziene gezondheidscentrum.
2.7.5. Volgens de plantoelichting is door middel van een zogenoemde massastudie onderzocht op welke wijze een gezondheidscentrum en een aantal appartementen ruimtelijk het beste inpasbaar zijn. Daarbij is vermeld dat de hoogteaccenten vooral zijn gezocht aan de randen, in aansluiting op de bouwhoogtes in de omgeving en is voorts vermeld dat de negatieve schaduwwerking van de nieuwbouw op de omgeving beperkt is. De uitkomst van de massastudie is dat het ruimtelijk gezien mogelijk is om het hoofdgebouw te plaatsen aan de westzijde van de Schoolbaan zodat er meer ruimte ontstaat tussen het hoofdgebouw en de woningen aan de Schoolbaan, aldus de plantoelichting.
In de plantoelichting is voorts opgenomen dat de bodem ter plaatse van het voorziene gezondheidscentrum aan een verkennend bodemonderzoek is onderworpen en dat hieruit is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid staat in de plantoelichting dat de bouw van het gezondheidscentrum is verwerkt in de exploitatieopzet Meerkreuk, zoals deze door de raad is vastgesteld. Volgens de plantoelichting is de bouw van het gezondheidscentrum economisch uitvoerbaar.
Volgens de plantoelichting wordt aan de herinrichting van de Europaweg en omgeving gewerkt, waarbij onder meer het aantal beschikbare parkeerplaatsen zal worden uitgebreid.
2.7.6. Volgens de schriftelijke reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingediende beroepschriften zijn aan de zijde van het voorziene gezondheidscentrum reeds 21 nieuwe parkeerplaatsen verwezenlijkt.
2.7.7. Volgens de stukken is een nader bodemonderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat de kosten om de locatie daadwerkelijk geschikt te maken voor het voorziene gezondheidscentrum hoger zullen zijn dan de kosten die aanvankelijk waren beraamd.
Het oordeel van de Afdeling
2.8. De Afdeling is van oordeel dat hetgeen [appellant sub 1] ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de luchtkwaliteit buiten beschouwing dient te blijven, omdat het eerst ter zitting aanvoeren van nieuwe argumenten in strijd is met een goede procesorde. Daarbij neemt zij in aanmerking dat niet is gebleken dat appellant dit niet eerder in beroep had kunnen inbrengen.
2.8.1. Gelet op het bepaalde in artikel VI, tweede lid, onder a en d, van de planvoorschriften mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht en geldt binnen dit bouwvlak een bebouwingspercentage van 100. Blijkens de plankaart bevat een gedeelte van het plangebied geen bouwvlak zodat dit gedeelte onbebouwd dient te blijven. Gelet hierop bedraagt de bebouwingsoppervlakte in het voorliggende plan 62% van de oppervlakte van het gehele plangebied. Onder het vorige plan was voor dit plangebied een bebouwingpercentage van 80 toegestaan. Per saldo brengt het onderhavige plan derhalve geen toename van de bebouwingsdichtheid met zich. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt kunnen stellen dat de stelling van [appellant sub 1] dat de in het plan voorziene bebouwing van het marktplein tot een hogere bebouwingsdichtheid leidt, niet juist is.
2.8.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.7.5. heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Niet in geding is dat de kosten om de bodem ter plaatse van het voorziene gezondheidscentrum geschikt te maken voor het beoogde gebruik hoger zijn uitgevallen dan de kosten die aanvankelijk waren beraamd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel gebleken dat de gemeenteraad de extra benodigde financiële middelen om de bodem op de betreffende locatie te saneren en geschikt te maken voor het beoogde gebruik ter beschikking heeft gesteld. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet behoeft te worden getwijfeld.
2.8.3. Gelet op de in rechtsoverweging 2.7.5. genoemde massastudie, waaruit onder meer is gebleken dat de negatieve schaduwwerking beperkt is, kan de Afdeling [appellanten sub 2] niet volgen in hun stelling dat de gemeenteraad dan wel verweerder ten tijde van de vaststelling van het plan, respectievelijk ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de invloed van het voorziene gezondheidscentrum op de schaduwwerking naar de omgeving. De Afdeling kan [appellanten sub 2] evenmin volgen in hun bezwaar dat de bouwplannen niet binnen de voornoemde massastudie vallen, nu, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.7.4., de massastudie juist is uitgevoerd om te kunnen beoordelen of het voorziene gezondheidscentrum met een maximale hoogte van 9 meter goed aansluit op de omgeving. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bedoelde onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren.
2.8.4. Gelet op de in overweging 2.7.2. en 2.7.4. genoemde bebouwingsmogelijkheden kan, in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] thans een vrij uitzicht over het marktplein hebben, niet worden ontkend dat met de bouw van het gezondheidscentrum een vermindering van uitzicht zal optreden. Evenmin acht de Afdeling uitgesloten dat de bouw van het gezondheidscentrum zal leiden tot schaduwhinder. In aanmerking genomen de voorziene overgang in de vorm van wijkgroen tussen het plandeel en de woningen aan de Schoolbaan, de afstand tussen het voorziene gezondheidscentrum enerzijds en de woningen aan de Schoolbaan anderzijds alsmede de uitgevoerde massastudie, acht de Afdeling evenwel niet aannemelijk dat zich een ernstige vermindering van het uitzicht dan wel een ernstige schaduwhinder zal voordoen.
Voor zover [appellanten sub 2] van mening zijn dat het voorziene gezondheidscentrum wat betreft de maximale bouwhoogte niet congruent is met de omgeving, overweegt de Afdeling dat van belang is dat door de gemeenteraad aansluiting is gezocht bij de ruimtelijke structuur en het bebouwingspatroon van de omgeving. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene gezondheidscentrum wat betreft de bouwhoogte past binnen de bebouwingsstructuur van de omgeving.
Ten aanzien van het aspect van verkeers- en parkeeroverlast stelt de Afdeling vast dat in de beschrijving in hoofdlijnen is vastgelegd dat parkeren van de bewoners, bezoekers en gebruikers van het gezondheidscentrum op het eigen terrein dient plaats te vinden. De Afdeling is niet gebleken dat hiertoe onvoldoende ruimte op het terrein beschikbaar is.
[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben in dit kader niet aannemelijk gemaakt dat zich desondanks parkeeroverlast in de omgeving zal voordoen. Hierbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat het voorziene gezondheidscentrum van beperkte omvang is en dat blijkens de stukken reeds 21 nieuwe parkeerplaatsen zijn verwezenlijkt. Ter zitting is verder gebleken dat zich in de directe omgeving van het plangebied thans parkeerhavens met ongeveer 150 parkeerplaatsen bevinden. Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het voorziene gezondheidscentrum leidt tot een zodanige verkeerstoename dat voor verkeersonveiligheid of parkeeroverlast moet worden gevreesd.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door het gezondheidscentrum veroorzaakte aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beperkt blijft.
2.8.5. Ten aanzien van het argument dat in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op de mogelijke planschade overweegt de Afdeling vooreerst dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht zich er niet tegen verzet dat verweerder de bezwaren samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, vormt op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. De Afdeling acht in dit kader voorts van belang dat mede gezien al het vorenstaande geen grond bestaat voor het oordeel dat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] zo groot is dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting op dit punt niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheid om een verzoek tot planschadevergoeding in de zin van artikel 49 van de WRO in te dienen bij de gemeenteraad.
2.8.6. Ten aanzien van de door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] aangedragen alternatieve locaties, te weten een veilingterrein in de omgeving van Roelofarendsveen, overweegt de Afdeling het volgende. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.8.7. Gelet op al het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij verwezenlijking van het gezondheidscentrum een groter gewicht toekomt dan de belangen die hierdoor worden getroffen. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van [appellanten sub 2], voor zover ontvankelijk, is ongegrond. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn geheel ongegrond.
Proceskosten
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2], voor zover het is ingediend door [15 appellanten], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] geheel en het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
357-500.